Het koor van in lange, hemelsblauwe gewaden gestoken dames zingt de laatste noten van een a capella gezongen gebed. De laatste luide Halleluja! echoot nog tussen de kerkmuren als father Samuel Adams met opzettelijk grote passen op de preekstoel afbeent. Hij pakt de rand van de kansel stevig beet. De pater kijkt rond, neemt theatraal zijn bril af, poetst hem schoon en zet hem weer op, wachtend op het uitsterven van het geroezemoes. Hij beseft hoe groot het contrast is tussen hem en pastor Sullivan die gewoonlijk op deze tijd de preek uitspreekt. Pastor Sullivan is een broze bejaarde met een beverige stem, die bijna bezwijkt onder de verantwoordelijkheid voor deze parochie.
Toen de voorzitter van het kerkbestuur pater Sam Adams had uitgenodigd om ook eens in deze kerk te komen preken, had hij de hoop uitgesproken dat er weer een vonk zou overslaan in deze tanende geloofsgemeenschap die niet meer kon concurreren met nieuwe kerken, met gezang en dans, met een jonge swingende voorganger die de jeugd aansprak.
Pater Adams is een begenadigd prediker. Dat vindt hij niet alleen zelf, maar dat is ook wat hij hoort na zijn televisie-uitzendingen en van het kerkvolk op al die plekken waar hij optreedt op zondagen.
Zwijgen is onderdeel van goed spreken. Net zo lang zwijgen tot het bijna oncomfortabel wordt voor de toehoorders, en dan… losbarsten.
‘GOD BESTAAT NIET!’
De pater spreekt de woorden uit als afzonderlijke hamerslagen. Hij hoort zijn stem galmen tot in alle uithoeken van de kerk. Vanaf de preekstoel kijkt hij neer op de houten banken in de kerk die in twee rijen zijn opgesteld, uitkijkend op het priesterkoor. Dit is geen grote kerk, al doet de naam Immaculate Conception Church anders vermoeden. Elke plek is bezet. Stof dwarrelt door het zonlicht dat door de eenvoudig gebrandschilderde ramen schuin over de hoofden van de kerkgangers valt.
De pater weet dat de meeste kerkgangers vandaag vanuit heel Zuid-New Hampshire en Noordoost-Massachusetts speciaal naar deze Immaculate Conception Church in Portsmouth zijn gekomen om zijn preek te horen. Overal waar hij komt met zijn preken met een zweepslag, zoals hij ze zelf noemt, trekt hij volle kerken. Een preek? Nee, een performance met vuur en pijn en vergelding waar de katholieke kerkgangers nog dagen over zullen praten, want dat soort preken zijn uitzonderlijk in hun kerk. Vuur en vergelding zijn het handelsmerk geworden van pater Adams, zijn preken zijn te zien en te horen op meerdere regionale, religieuze televisie- en radiozenders, en in de kerken van heel New-England. Elke zondag een andere kerk. Elke zondag een andere donderpreek. Elke zondag de zweep erover bij alweer een andere kudde van God. Een mooiere carrière had pater Adams zich niet kunnen wensen.
‘GOD BESTAAT NIET!’ galmt de pater voor de tweede maal, nog net iets luider dan de eerste keer.
Deze keer zwaait hij er met zijn wijsvinger bij, hoog boven de hoofden van de gelovigen. Tijdens het uitspreken – nee, uitroepen – van deze godslastering valt zijn blik op een oudere vrouw in een beige mantel met bontkraag op de eerste rij. Door haar dikke brillenglazen in een gouden montuur kijkt ze naar hem op. Zijn lange gestalte in donkere pij – hoog uittorenend boven de rand van de preekstoel – weerspiegelt in de glazen van haar bril. Ze beweegt haar hoofd, alsof ze zijn brede gebaren, nog versterkt door zijn kolenschoppen van handen, probeert te ontwijken. Zijn reputatie is hem vast vooruitgesneld en ze zal al wel vermoeden dat hij, na zijn godslasterlijke openingszinnen, via de parabel van de ongelovige Sint Thomas met overtuiging zal gaan verkondigen dat iedereen, zelfs zij die God verloochenen, terug kunnen keren in de genade van de Heer, zolang zij hun dwalen inzien. De vrouw vooraan lijkt zich schrap te zetten voor zijn volgende woorden. Gods woord als vermaak, denkt de pater als hij diep inademt voor zijn volgende uithaal. De kracht zit in de herhaling.
‘GOD BESTAAT Niet…’
Het allesdoordringende geluid van zijn stem verzwakt tijdens het uitspreken van de zin, en wordt een trilling die zich om het laatste woord slingert. In één flits, een godgegeven fractie van een seconde ergens halverwege het woord ‘niet’, gaat de hemel open voor Father Adams. Of is het de hel? Nog voor het woord in zijn geheel zijn lippen heeft verlaten beseft hij dat hij nu, op exact dit moment, voor het eerst in zijn leven de absolute waarheid predikt.
Zijn stem trilt bij het uitspreken van het laatste woord. Hij giechelt onwillekeurig, hapt naar adem en kijkt naar de vrouw op de eerste rij. De giechel kwam voor haar vast onverwacht, maar in haar ogen leest hij het vertrouwen dat het bekende en gewenste verloop van de donderpreek nog voor hen ligt.
Twee keer moet hij een brok wegslikken voordat hij verder kan.
‘Echt, mensen… we moeten de waarheid eindelijk maar eens onder ogen zien. God bestaat niet. Echt niet. Hij heeft ook nooit bestaan. Hij is door mensen, leiders, bedacht om het volk zoet te houden. Ik weet het nu zeker…’ Zijn vinger wijst weer over de hoofden van de gelovigen.
‘Ik weet nu zeker dat u allemaal voor de gek bent gehouden. God als zoethoudertje, als fopspeen voor u allemaal, omdat u niet de moeite neemt om zelf na te denken. Nou, probeer dat eens. Toe maar… nu en hier. Al die oorlogen die in de naam van de Heer zijn uitgevochten. Als er een God zou bestaan, zou Hij dat toch nooit hebben toegestaan. En u daar…’
De vinger van de pater priemt naar de vrouw op de eerste rij en de woorden stromen nu onvoorbereid, maar met alle overtuigingskracht die hij in zich heeft, over zijn lippen.
‘Denk eens aan uw vader, uw moeder of een geliefde, hoe zij geleden hebben tot de dood erop volgde. Dat is het leven, zo eindigen wij allemaal. En daarna is er niets meer. Helemaal niets. Wat een opluchting, voelt u dat met mij, een opluchting dat er niets meer is na de dood. Geen God die u op staat te wachten, om u nog eens te herinneren aan alle fouten die u hebt gemaakt in uw leven. Geen afrekening omdat u nu eenmaal geen perfect mens bent, hoezeer u ook uw best hebt gedaan. Geen plek waar u voor de eeuwigheid moet zijn. Denkt u dat eens in: iets voor de eeuwigheid moeten, iets waar nooit meer een einde aan komt. Hoe gruwelijk. Nee, met uw dood vindt u eindelijk de rust waar u nu al zo vaak naar verlangt. Eindelijk rust…’
Doodse stilte in de kerk.
‘Eindelijk rust.’
Die laatste woorden herhaalt hij bijna fluisterend, maar ze worden tot achter in de kerk gehoord.
‘Eindelijk rust.’
Als pater Adams diep ademhaalt om de waarheid te herhalen die hem zojuist gewaar is geworden, ziet hij dat de eerste kerkgangers beginnen te schuifelen in hun bank. Hier en daar klinkt gemompel.
‘Gelovigen, opent uw ogen! Vroeger was er een God nodig om verschijnselen te verklaren: onweer, bliksem, overstromingen, ziekten. Mensen konden deze verschijnselen niet begrijpen zonder de tussenkomst van een God. Het geloof gaf ze geborgenheid te midden van een woeste, onbegrepen en dreigende natuur. Maar zie, elk van die fenomenen kan nu verklaard worden zonder een beroep te hoeven doen op een God.’
De vrouw op de eerste rij maakt afwerende gebaren, alsof ze zichzelf wil beschermen tegen de duivel. Over haar bovenlip rollen enkele zweetdruppels. Haar ogen knipperen onophoudelijk. De pater ziet elke groef in haar gezicht.
‘Pas nu, nog maar enkele seconden geleden, heb ikzelf de absolute waarheid geleerd. Ik weet niet hoe ik ineens tot dat inzicht ben gekomen, maar ik kan niet anders dan het te delen met u. De absolute waarheid is dat God niet bestaat. Echt niet. Nee, er komt geen verlossing meer, geen parabel van de Heilige Thomas en een waarschuwing aan u om niet van het rechte pad af te dwalen. Nee, God bestaat niet en na de dood is er niets meer. Helemaal niets.’
Vanuit zijn ooghoek ziet hij hoe pastor Sullivan aanstalten maakt om op te staan van zijn bankje aan de zijkant van het priesterkoor. Pater Adams preekt nu rechtstreeks tot de vrouw, maar zijn woorden zijn bedoeld voor de hele kerk, de hele wereld.
Ze beweegt haar mond alsof ze een aanzet maakt om de pater tegen te spreken, maar dan slaat ze haar ogen neer.
Het zweet staat pater Adams in de handen. Hij geselt de kerkgangers met nieuwe voorbeelden die het bestaan van een God ondenkbaar maken, maar het volk, zachtjes roezemoezend, lijkt nu alleen nog maar de ommezwaai te willen horen, de verlossende woorden.
De razende stroomversnelling van gedachten van de pater, laverend tussen al deze nieuwe inzichten, slaat tegen een nieuw rotsblok, een nieuw absoluut inzicht: het volk is gehersenspoeld door tweeduizend jaar Christendom! Het geloof is in de genen gaan zitten, doorgegeven van generatie op generatie. Hij beseft dat hij de rest van zijn leven zal moeten preken om de waarheid te vertellen. Hij zal zijn status van de predikant-met-de-zweep verliezen en een roepende worden in de woestijn. Het kerkvolk kan niet anders dan geloven, gelijk een haan niet anders kan dan kraaien bij het eerste ochtendgloren. De kerk heeft elke ontkenning, elke godslasterlijke gedachte voorzien, benoemd en ingekapseld. Het geloof is een zachte, warme omhelzing; elke twijfel, elke foute gedachte kan worden overwonnen met berouw. Het kerkvolk kan geen weerstand bieden aan de verlokkingen van deze geborgenheid. En hij, de gevierde Sam Adams, heeft al die tijd deze kerk gediend door dezelfde boodschap van zonde en berouw er steeds weer in te hameren.
Het onvermijdelijke ontvouwt zich dan glashelder aan de pater: doordat hij de waarheid kent, maar hiervan niemand anders zal kunnen overtuigen, zal hij gedoemd zijn om de rest van zijn leven te lijden. Een ondraaglijke straf voor hem, een predikant in hart en nieren. De pater voelt de pijn van zijn onontkoombare toekomst door zijn buik snijden en naar al zijn ledematen uitstralen, terwijl hij poogt voort te preken. Maar de hel op aarde is voelbaar, tastbaar geworden. Hij voelt zijn lichaam in elkaar zakken, zijn schouders krimpen, zijn hoofd hangt. Zijn handen grijpen de rand van de kansel nog steviger vast, in een laatste, wanhopige poging staande te blijven in de storm die door zijn lichaam raast. Hoe kan hij, hoe kan een mens een dergelijke last dragen? Zijn stem buigt en kraakt.
Het zweet breekt hem nu aan alle kanten uit en druppelt in zijn ogen. Het gezicht van de vrouw vervormt tot een hatelijke grimas.
De pater grijpt met beide handen naar zijn hoofd, zijn knieën knikken steeds wilder. Dan voelt hij een hand in zijn zij en een stevige schouder onder zijn oksel. De dirigent van het koor, plotsklaps naast de pater op de preekstoel verschenen, pakt zijn arm en legt die bij zichzelf over de schouder. De dirigent ondersteunt pater Sam Adams wanneer hij wankelend van de preekstoel stapt. Een lid van het koor staat al klaar met een glas water.
De dirigent laat de pater voorzichtig zakken op het bankje waar zojuist pastor Sullivan nog zat. Die staat nu op de preekstoel, en maakt bezwerende gebaren naar de kerkgemeenschap waar het geroezemoes steeds luider wordt.
‘Beminde gelovigen. Wij zijn allemaal zondaars in de ogen van God. Maar wij allen kunnen terugkeren in de zegen van de Heer, indien wij onze zonden belijden, berouw tonen en boete doen. Want een leven zonder God is ondenkbaar, ondraaglijk. U hebt zojuist gezien hoe God pater Adams dwong, al was het maar voor een paar seconden, te voelen hoe het is om zonder God te moeten leven, en u zag wat een onbeschrijfelijke pijn hem dat bezorgde. Het ontkennen van de Heilige God leidt tot een hel op aarde. Doe boete, verbeter uw leven opdat u niet hoeft te voelen hoe het is als God zijn handen van u aftrekt. Ik verzoek u om te bidden voor vergiffenis van de grootste zonde van allemaal: de ontkenning van God zelf, en om God op uw knieën te vragen om geen mens meer zo gruwelijk te straffen als hij zojuist heeft gedaan met pater Adams. Laat ons bidden…’
Vanaf zijn bankje ziet pater Sam Adams hoe een enkeling uit de congregatie nog een medelijdende blik op hem werpt, maar dan, gelouterd en vol overgave, terugkeert naar de gebruikelijke rituelen van de eucharistieviering.
Reacties
Een reactie posten