Doorgaan naar hoofdcontent
Over deze websiteOp De Slushpile publiceren schrijvers hun boeken, verhalen en gedichten. De redactie selecteert de beste ingezonden werken. Lezers geven met hartjes en reacties hun mening.Meer informatie


Actieve feuilletons

InfoRomans en verhalenbundels in feuilletonvorm. Update: dagelijks. Deze werken zijn geselecteerd door de redactie.



Korte verhalen en gedichten

InfoBeoordeeld door lezers. Aantal hartjes, reacties en de plaatsingsdatum bepalen de volgorde van de lijst. Nieuwe verhalen krijgen de eerste 8 uur een boost voor zichtbaarheid. 💙=Aanrader van de redactie. Korte verhalen en gedichten worden in principe niet door de redactie geselecteerd, iedereen kan plaatsen wat hij wil. Soms, als we wat moois tegenkomen, zetten we er een blauw hartje bij.

[Wordt opgehaald]


Laatste reacties:




Recent toegevoegd

Mossel - H6 Hucht

Mossel 
Antebellum -1 maand voor nu 



De volgende ochtend stond ik op de hoek van een koude straat. Aan de kale takjes van de struikjes in de geveltuinen kleefden korstjes rijp. Ik had mijn handen in mijn zakken en mijn gezicht half verborgen in de gevilte kraag van mijn jas.
Aan de overkant hingen de krullerige, gesmede letters van Gunther en Walters tegen de donkere bakstenen van het pand. Ze waren groen uitgeslagen. De t van Walters hing een beetje scheef.
Ik keek om me heen. Er was niemand op straat. Een mager hondje snuffelde aan een plantenbak en liep rillend weg. Zou ik zomaar naar binnen lopen en vragen of Sonja er was? Wat voor indruk zou dat niet op haar maken? Was ik niet te happig? Als een hongerige vis? Zou ze me niet de deur wijzen en zeggen dat ik me vergiste? Dat ze helemaal niet dát bedoelde? Zou ze het niet aan het monster doorbrieven? Wat ik deed? Het monster zou in woede ontsteken. Twee. Nee, drie jaar in de phlitmijn. Misschien zelfs langer.
Ik haalde mijn zakhorloge tevoorschijn. Half negen. Het monster zou nog minstens twee uur op het partijbureau zijn, waar ze een vergadering bijwoonde van de lagere officieren, iets waar ze een grondige hekel aan had, maar waar ze vanwege de statuten niet onderuit kon.
Een eind verder, moeilijk zichtbaar door de mistflarden, liep een soldaat in een lange jas heen en weer op de W-brug. De mist was zo dicht dat ik niet kon zien of hij een geweer droeg, maar ik vermoedde van wel. Voor zover ik wist werden de soldaten tegenwoordig, met de naderende oorlog, geacht zelfs in bed hun geweer in hun armen te hebben. Het zou me niet verbazen als het monster met die onzinnige regel was gekomen.
Ik stopte mijn horloge terug en keek naar het grote raam op de begane grond van Gunther en Walters. Een meisje met stijl, bruin haar zat achter een hoge balie van donker hout.
Ik kon het haar toch gewoon vragen? Is Sonja er? Iets met een smoes. Dat ze haar sjaal vergeten was of zo?
Mijn adem vormde wolkjes in de lucht en ik vroeg me af of de mistflarden niet allemaal ademtochten waren die over de grachten dreven.

“Ik kom voor Sonja.”
Het meisje met het bruine haar keek me een ogenblik aan, toen leunde ze achterover in haar stoel en riep naar een zijkamertje: “Arnold?”
Een man met een vlezig gezicht, een grote, pokdalige neus en kleine oogjes kwam uit het kamertje. Hij had lang haar in zijn nek zoals tientallen jaren geleden in de volkswijken van onze stad populair was. “Ja?” zei hij en ademde snel, waterend in.
Met een hoofdknik duidde ze mij aan. “Hij komt voor Sonja?”
“Voor wie?”
“Die studente op de vijfde die de archieven doet.”
De man droeg een spencer waar een koffievlek op zat. “Ah, bips.” Hij bekeek mij van boven naar beneden en weer terug. “Ja, ja… Dat ehm… Wat kan ik voor u doen?”
“Het is voor een artikel,” zei ik, “over de ooi-oorzaak en de kopkaas.”
“Natuurlijk,” zei hij waarna zijn tong lillend over zijn tanden ging. “mag ik uw papieren zien alstublieft?”
Enigszins trillend gaf ik hem mijn papieren. Omdat ik aan het monster toebehoor, staat er een stempel op van de partij, wat in situaties als deze voordelig is.
“Jaja,” mompelde hij terwijl hij het gescheurde papier bestudeerde. Het vel wipte op en neer met de trilling van zijn hand. “Ja, bips krijgt hier ten kantore veel bezoek van mannen zoals u, dat zult u wel begrijpen. Zij heeft, wat wij noemen, een latente geilheid, vind u niet? Ze is mooi, dat wil ik zeker niet ontkennen, maar Wendy hier is ook mooi. Nee, het is iets anders. Het is die latente geilheid die zorgt dat…” Hij keek op. “Ze worden gek, die mannen. Helemaal gek. Ze doen de raarste dingen.”
Ik voelde dat mijn wangen begonnen te gloeien. Gelukkig kwam ik net uit de kou buiten, waar dat ook aan te wijten kon zijn. Pas nu zag ik dat op zijn naamkaartje A. Gunther stond. Was hij de baas hier? Háár baas?
“U weet toch wat zij is, of niet?”
Ik schudde mijn hoofd.
Hij trok een wenkbrauw op. “Ah nee? Wel wel wel. Nou, weet u wat?” Hij gaf mij mijn papieren terug. “Ik leid u zelf wel rond. Dan kunt u mij het artikel ook toesturen.” Hij glimlachte breed met zijn vlezige lippen. Ik kon me niet voorstellen dat zo’n akelige man een gerenommeerd bedrijf als Gunther en Walters kon leiden. Maar ik begreep wel meer niet van deze wereld. Hoe het monster in de partijtop terecht was gekomen bijvoorbeeld, dat snapte ik ook niet. Met haar gestalte en haar matige intelligentie zou zij gewoonlijk niet hoger komen dan schoonmaakster van de w.c.’s van het partijgebouw. En toch was het haar gelukt. Zij koesterde zelfs hoop om dictator te worden.
“Zoals u misschien weet,” zei de man toen wij in een gammele liftkooi stonden die veel metalige geluiden voortbracht en die bonkte bij elke verdieping die ik langs zag komen, “hebben de hersens van de ooien een heel andere structuur dan die van de ooien die men vóór de oorzaak in Kørhund of de velden van Snuppenheim kon aantreffen. We hebben het over de vlindervormige holte, is dat u bekend?”
Ik knikte alhoewel ik daar nog nooit van gehoord had.
“Heeft u geen notitieblok bij u?”
“Ik doe alles uit het hoofd. Ik heb een vlijmscherp geheugen.”
“Ah ja,” zei de man en hij likte over zijn lippen. “Zoals bips de kopkaas masseert voordat hij in de machine gaat, dat is… dat is… Daar komt die latente geilheid van haar boven drijven. U zult het wel zien. Het is een genot om naar te kijken. Het kan zó op het toneel in de Moerais.”
Ik krabde aan mijn wang en keek naar de lichtjes van de lift die tergend langzaam van drie naar vier gingen. Elke paar seconden rammelde de ligt wat en liet hij weer die metalige klanken horen.
“Oud gebouw,” zei Gunther, “tachtig jaar geleden zat hier een tingieterij, wist u dat?”

Daar stond zij in een lange, bruine lab-jas en een spatbril met grote, ronde glazen die met een leren band om haar hoofd was gebonden. In haar blote handen hield zij een stuk kopkaas ter grootte van een sinaasappel. Ik vond het vervelend om te merken dat het me inderdaad raakte hoe ze de kopkaas vasthield. Het had iets sensueels, iets bruuts.
Onder de bril, waar het leer in losse flarden aanhing, lachten haar dunne lippen.
“Hij gaat een artikel schrijven over je, voor een of ander blad. Welk blad is het ook weer?”
“De Nieuwe Repressor,” zoog ik uit mijn duim.
“Zie? Nou, laat maar zien wat je met die kopkaas doet.” En hij gaf een tik tegen haar billen.
Ze keek me niet aan. Er lag geen blik van herkenning achter de grote, ronde brillenglazen. Niets. Alsof gisteren niet gebeurd was! Ze draaide zich om, deed met de kopkaas een stap achter de tafel vandaan en nu zag ik dat ze kniehoge laarzen droeg. Zoals de prostituees in De Moerais.
Ze balanceerde de kopkaas nu op haar vingertoppen en legde hem in een houten slede die aan een machine bevestigd was. Het hout was groen uitgeslagen.
“Hier ziet u nog de afdruk van de vroedtang,” Gunther wees op een put in de kaas, “ik zal u straks de afdeling tonen waar we haar uit de omhullende schedel bevrijden.
Sonja schoof de slede met een harde klap dicht, zo hard dat hij nagalmde in het hout van de machine. Het zaagblad trilde zingend in zijn houder. “Oh, excuses,” zei ze.
Gunther trok zijn bovenlip iets op.
Wat gebeurde hier? Wat dit toch een uiting van haar gevoelens voor mij?
“Een beetje voorzichtig, bips, het is een dure machine.”
“Het spijt me, meneer Gunther.”
“Goed,” zei hij, “nu zullen we zien hoe de machine de plakjes van twee millimeter dik snijdt. Het zijn natuurlijk gewoon hersens, maar gezien de amorphe structuur spreken we liever van kaas, of kop, of hucht. Kent u dat? Hucht?”
Ik schudde mijn hoofd. Ik durfde niet naar Sonja te kijken en pijnigde mijn hersens hoe ik haar onder vier ogen te spreken kon krijgen. Eén moment alleen met haar, weg van deze vreselijke mens. Zijn harige spencer spande over zijn buik.
“Hucht, dat is als de kaas nog doorbloed is, snapt u wel? Het vraagt een bijzondere vroed methode die alleen de beste vroeders onder de knie hebben. Heel bijzonder, heel bijzonder.” Zijn lippen trilden nat.
Ik knikte. Gunther stond voortdurend tussen ons in zodat ik haar niet eens per ongeluk met mijn elleboog kon aanstoten. Het licht van buiten scheen grijs en koud op de koude, witte tegels. Door een klein raam zag ik de berijpte dakpannen. De daken lagen als scheve hoeden op de oude huizen van de stad. In de verte zag ik de oostertoren: zwart geblakerd door de brand van 1837. Op school hadden we geleerd hoe de brandweermannen en de nachtwachters een lijn vormden en emmers water uit de gracht doorgaven. En dat het niets had geholpen.
Ik luisterde niet hoe Gunther verder ging over de kopkaas, noch keek ik toen hij de vlindervormige holte aanwees. Sonja deed alsof ik niet bestond.

Bij de buitendeur bleef hij bij me op het stoepje staan. “Dus u laat me het artikel lezen he, voordat u het publiceert in de… de…” Hij knipte met zijn vingers bij zijn oor.
“De Repressor,” zei ik.
“De Repressor; was het dat?” Hij keek me aan met zijn ogen iets samengeknepen.
“De Nieuwe Repressor,” zei ik. “Wij noemen het vaak kortweg De Repressor.”
“Ah,” zei Gunther, “ik zie het graag tegemoet.”
Met mijn handen in mijn zakken liep ik door de snijdende kou. De modder van de stoep was wit bevroren als ook de hondendrollen. Verdomme, dit was fout. Ik kon me wel voor de kop slaan. Ze stonden in dat kantoor nu vast hardop te lachen om de poets die ze me hadden gebakken. Een man van middelbare leeftijd, een geknechte man nog wel, met een kromme rug van de zorgen, die om de gunst van een blonde studente komt bedelen. Latente geilheid. Ik kon wel kotsen van die man. Hij had me door. Hij doorzag alles. En nu lachte hij met zijn ondergeschikten. En Sonja? Lachte zij ook?
Ik bleef staan op de gietijzeren brug boven de B-gracht. De wind gierde om mijn oren. De soldaat was weg.
Lachte zij ook? Had zij dit alles van tevoren bedacht? Het was toch té perfect, té warm, té fijn, té veilig, hoe wij samen op die bank zaten, op die groezelige paardendeken? Als het te goed lijkt om waar te zijn, dan ís het waarschijnlijk ook te goed om waar te zijn.
In het glimmend zwarte water beneden dobberden eendjes bij de doorzichtige, brokkelige rand van het ijs. De oude vrachtschepen lagen vastgevroren aan de kade. Een scheef schoorsteentje braakte donkergrijze rook uit, die uiteengerukt werd door de wind en in flarden naar de markt waaide.
Een idioot, dat was ik. Ik was was niet opgewassen tegen deze wereld. “Heeft u geen notitieboekje?” En Sonja die me zo ijskoud behandelde. Hoe kon dat? Hoe kon ze dat doen na gisteren? “Er komen veel mannen voor haar.” Deed ze dat met iedereen dan? Zo kijken met half gesloten ogen op een onbewaakt ogenblik?
Ik voelde een kramp door mijn maag gaan. Deed ze dat gewoon met elke man?

Reacties

Showcase