Doorgaan naar hoofdcontent
Over deze websiteOp De Slushpile publiceren schrijvers hun boeken, verhalen en gedichten. De redactie selecteert de beste ingezonden werken. Lezers geven met hartjes en reacties hun mening.Meer informatie

Boek van de week



Nieuw en populair

InfoBeoordeeld door lezers. Aantal hartjes, reacties en de plaatsingsdatum bepalen de volgorde van de lijst. Nieuwe verhalen krijgen de eerste 8 uur een boost voor zichtbaarheid. 💙=Aanrader van de redactie. Korte verhalen en gedichten worden in principe niet door de redactie geselecteerd, iedereen kan plaatsen wat hij wil.

[Wordt opgehaald]


Laatste reacties:




Recent toegevoegd

Trappen - Shamar Devan

Iedereen staart me aan. Mijn fiets kraakt van alle kanten. Ik kijk niet achterom. Ze zíen wie ik ben. Niet aan mijn gescheurde jas, nee, en ook niet aan mijn schrootfiets. Het valt te ruiken.

De wind strijkt langs me en speelt met de panden van mijn badjas. Ik neem de laatste trek van mijn sigaret en gooi het smeulende restant over de railing van mijn balkon, loop weer naar binnen. Ik moet mijn appartement schoon maken. Overal staat vieze vaat en onder mijn bed heb ik nog niet durven kijken; het was een eenzame week.

Achter de balie van het tankstation staat een jongen van in de twintig. Hij heeft puistjes op zijn voorhoofd en wallen onder zijn ogen, tikt met zijn vingers op de balie. Hij begroet me met gemompel en scant mijn vuilniszakken en sigaretten. 'Veertien twintig.'
Ik reik hem een briefje van twintig aan.
'Alleen pin.' Hij wijst naar het kaartje waarop het staat.
'Kom op,' zeg ik.
Hij zucht. 'Alleen pin.'
'Dit is het enige wat ik heb.'
'Dan houdt het op.'
'Kan het echt niet?'
Hij staart me aan met zijn zware ogen. Waar gaat al hun energie naartoe? Wat zuigt ze leeg? Ooit waren ze allemaal gelukkig. Ze klooiden in speeltuintjes, voetbalden op straat, zwommen in parkjes.
'Laat maar,' zeg ik. Dan maar naar de Albert Heijn. Dan maar geen sigaretten.

De wind werkt me tegen. Ik schakel naar een lagere versnelling. Auto's zoeven langs me, rijden me steeds bijna over. Ze hebben verleerd wat ze als kind in hun oren moesten knopen. Denk om elkaar. Ik ben gestopt met naar ze schelden. Erboven staan. Jezelf niet verlagen tot hen.
Ik heb het mezelf moeten aanleren. Op school pestten ze me omdat ik op jongens viel. Ik kwam voor mezelf op. Ik schold ze uit, vroeg ze waarom. Waarom in vredesnaam? Er kwam nooit een antwoord. Misschien was het hun manier van lol maken.

Een fietser verschijnt voor me. Een oude man. Zijn mond valt open. Er zijn geen remmen. We kletteren tegen elkaar.

Hij heeft dun grijs haar, een kleine bril en zijn nekvel hangt. Ik kan alleen maar staren. Blijkbaar fietste ik aan de verkeerde kant. Hij scheldt naar me.
'Gaat het?' zeg ik na een tijdje, mijn stem schor.
'Gaat het? Gaat het!'
'Sorry.'
'Jaja, sorry!'
'Ik had op moeten letten.'
'Wat is het toch met jullie?'
'Jullie?'
'Jullie ja. Hoe weinig respect jullie hebben.'
'Het was echt niet mijn bedoeling meneer.'
'Waar ben jij met je kop?'
'Wat?'
'Waar jij godverdomme met je kop bent.'
Even ben ik stil. Hij doet me denken aan mijn opa. Ik kwam bij hem op bezoek in een trainingspak en hij weigerde me een hand te geven. Op zijn zestigste begon hij te verkondigen dat hij beslist niet naar een tehuis wilde. Bij die luilakken die zich laten afvegen door laagopgeleide vrouwtjes wil je toch niet dood gevonden worden? Hij had het ook altijd over "jullie". Wie bedoelde hij daarmee? Iedereen die niet de Berlijnse muur had zien vallen, mensen die niet zoals hij de vrijheid hadden gevierd? Degenen die niet urenlang over chrysanten wilden praten? 'Heeft u ergens pijn?'
'Pardon?'
'Ik denk dat dit niet de manier is,' zeg ik.
'Weet je wat ik denk?' Hij kijkt naar onze verstrengelde fietsen. 'Dat jij flink in de problemen zit.'
Ik sta op en wurm mijn fiets uit die van hem, er zitten krassen op mijn fiets en het stuur zit scheef, ik trek het recht.
Hij bekijkt zijn fiets met grote ogen.
Ik wacht op zijn woorden. Ze komen niet.
Hij staart me aan en zwijgt.
'Wat is er?' zeg ik.
'Wie ben jij?' zegt hij.
'Wat?
'Joachim?'
'Nee. Geen Joachim.' Ik stap op mijn fiets. Er zitten scheuren in de mouw van mijn jas. 'Ga naar huis, meneer. Het eten staat voor u klaar.'

De gedachten zullen altijd blijven. Ze zweven niet weg zoals de sigarettenrook op mijn balkon. De sokken onder mijn bed stapelen zich op. Stijve, harde sokken. Ik zit op de bank. Het gevoel komt weer. Het is krachtiger dan ikzelf. Ik kan er niks aan doen. Ik heb geprobeerd erboven te staan. Echt.

Mijn voeten zetten de pedalen in beweging. Mijn ogen weten wat ze zoeken. Mijn handen weten waar ze naar moeten grijpen. Het gekraak is het enige wat ze waarschuwt.



Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤

Reacties

  1. Beste Shamar, aangezien er nog geen commentaar verschenen is en het label GraagCommentaar bij je verhaal staat, doe ik een poging. Ik geloof alleen dat ik het verhaal niet zo goed begrijp...

    De eerste alinea lijkt wat los te staan van de rest. Het lijkt om een soort proloog te gaan. Wie is 'iedereen' hier? Als ze 'zien' wie de ik is, lijkt me dat niet mogelijk doordat het 'te ruiken' valt. Het zal overdrachtelijk bedoeld zijn, maar hier lopen twee verschillende zintuigelijke waarnemingen door elkaar. Wat valt er te ruiken? Dat de hoofdpersoon op jongens valt? Dat hij zijn huishouden laat versloffen? Dat hij al een week eenzaam is? Dat hij teleurgesteld is in hoe mensen worden als ze geen kind meer zijn? Of in hoe mensen in het algemeen zijn (als kind scholden ze hem ook al uit)? Dat het hem niet lukt boven bepaalde zaken te staan, bepaalde gedachten tegen te houden?

    We hebben zo te zien twee tijdlagen: de situatie in het appartement en de fietstocht (inclusief een tussenstop bij het tankstation). Tijdens de fietstocht met tussenstop (als die er inderdaad tijdens de fietstocht is) ontstaat er een vervelende situatie die eindigt in een soort berusting bij de hoofdpersoon.

    We hebben twee ontmoetingen: die met de tankstationbediende en die met oude man op de fiets (en een herinnering aan ontmoetingen met zijn opa). De eerste ontmoeting heeft het probleem van het niet kunnen betalen met contant geld, de tweede van het de schuld krijgen van het fietsongeluk.

    De hoofdpersoon heeft zichzelf moeten aanleren boven hufterig gedrag te staan en boven nog iets anders, een gevoel of gedachten. Het laatste lukt kennelijk niet. Verder is hij eenzaam, in elk geval de afgelopen week was dat het geval.

    Wat zoeken zijn ogen en grijpen zijn handen in de laatste alinea en waarvoor waarschuwt het gekraak (van de fiets, neem ik aan) deze ogen en handen?

    Dat is wat ik eruit kan halen. Klopt het een beetje? Het kan heel goed aan mij liggen, maar ik blijf met veel vragen zitten. Misschien is dat juist de bedoeling...

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Shamar Devan9/6/25 15:50

      Dankjewel voor de moeite, Nathan. Ik had niet verwacht dat het onduidelijk zou zijn voor de lezer: de sokken, stijve harde sokken? Mijn handen weten waar ze naar moeten grijpen? “Dat hij teleurgesteld is hoe mensen worden als ze geen kind meer zijn”. Ik hoop dat je de link nu kunt leggen. Ook wel interessant, dat het bij de lezer een stuk minder duidelijk is. Mijn doel was echter om het subtiel te houden.

      Verwijderen
    2. Shamar Devan9/6/25 21:22

      Ik lees het nog eens en ik merk dat sommige dingen elkaar tegenspreken. Ik zit denk ik in een fase waarin ik té abstract wil zijn en de lezer daarmee verlies. Deze maand ga ik proberen dat te minderen en de lezer wat meer weg te geven.

      Verwijderen

Een reactie posten