Doorgaan naar hoofdcontent

Visserman - Anoniem

In zijn kamer waar nooit iemand kwam, tussen de afgebladderde meubels en naast het doorgezakte bed met het groezelige matras pakte de visserman het hart van het plankje boven de wastafel. Het had daar de hele nacht gelegen, naast zijn scheerspullen (het schuim met de stoppels erin kleefde nog aan het mes) en zijn tandenborstel die in een wit uitgeslagen glas stond. Hij klapte het ijzeren haakje dat bovenaan het hart bevestigd was uit en hing het in zijn borstkas. Zijn lever pakte hij van het nachtkastje (die lag natuurlijk tussen de flessen) en propte hem onder zijn ribben. De darmen hingen naast zijn handdoek aan een schroef en die stouwde hij zo naar binnen. Dat ze niet helemaal de juiste configuratie zaten, zodat hij de rest van de dag een onaangename misselijkheid zou ervaren, nam hij voor lief. Hij had namelijk niet veel tijd meer. Althans, zo voelde het voor hem.
Daarna nam hij de loden gewichten op die onder de wastafel stonden. Het waren enorme dingen, minstens twee melkpakken per stuk. En het waren er vijf en dan nog een stel kleintjes. Maar ja, wat is een visserman zonder zinkers? Zonder zinkers geen vis. Hij hing de gewichten aan zijn lijf waarna hij de lange jas met de vele binnenzakken van de haak aan de deur pakte en om zich heen sloeg.
Zo keek hij even in de spiegel. Het gevlekte beeld stelde hem gerust. Hij haalde een hand door zijn haar, bracht het nog wat extra in de war. Hij trok de lange jas met de zakken nog iets verder dicht: niemand zou het doorhebben. Zoveel was wel duidelijk.
Met zijn voet duwde hij de steur die hij ooit gevangen had terug onder het bed. Het beest was eigenlijk te groot om nog in de kamer te bewaren, maar ja, waar moest hij er mee heen? Hij gooide de paar makrelen, het stekelbaarsje en de haring terug in de kast, drukte met twee handen de deur dicht en draaide hem op slot.
Met zijn handen in zijn zakken daalde hij de smalle, donkere trap van de woonkazerne af.

Bij het begin van het marktplein hing een groot geel bord aan een paal: 'streng verboden te vissen'. Er stonden drie uitroeptekens achter en daaronder in een klein lettertype het nummer van het wetsartikel en de straf die uitgedeeld kon worden. De visserman had de woorden al duizend maal gelezen.
Dit bord was niet het enige. Er stonden er vele tientallen verspreid over het marktplein en bij sommige marktstalletjes lagen stapels met briefjes: Ziet u een visser? Neem contact op met de politie via nummer dit-en-dat.
Hij balde zijn vuisten en liep ogenschijnlijk rustig door. De loden gewichten sloegen met elke stap tegen zijn heupen en botsten pijnlijk tegen zijn rug.
Op het midden van het marktplein leunde hij tegen de stenen dekplaten van de oude waterpomp. De pomp was niet langer in gebruik: de gietijzeren zwengel werd met een hangslot op zijn plaats gehouden. Soms vroeg de visser zich af of nog wel iemand wist wie de sleutel had.
De zon scheen op de stoffen luifels van de marktkramen die zacht golfden en soms opbolden in een briesje uit het noordwesten. De mensen scharrelden langs de kramen. Zij praatten over de prijs van de aardappels en over het decreet van de stadsraad. Zij discussieerden over onveiligheid. Zij hadden het over sop en kool en huizen en vakanties.
Zonder dat iemand het doorhad, snoof de visserman de geur op van die wind uit het noordwesten. Rook hij daar iets? Ja hij rook iets. Zo nonchalant mogelijk maakte hij zich los van de stadspomp en kuierde tussen de mensen die nu spraken over de ziekte van tante Koos en het optreden van een zangeres die avond.
Bij de kaasboer bleef hij staan. Er stonden veel mensen te wachten, dus het viel niet op. Het viel ook zeker niet op dat hij achter een oud mannetje stond met een bepaalde geur. In zijn zak, ongezien voor iedereen, klemde hij zijn hand om de haak, de haak die vlijmscherp was en die een mesvormig uiteinde had. Hij schuifelde nog iets dichter naar het mannetje toe, boog zich over zijn ribfluwelen schouder en fluisterde in zijn behaarde oor: "sorry meneer, kunt u me helpen?"
Het mannetje draaide zich om. Hij knipperde met zijn ogen.
De visserman sloeg toe, sneed de buik van de man open en liet de glibberige vis, een voorntje, snel en ongezien in een van zijn vele binnenzakken glijden.
Het mannetje draaide zich terug om en stak zijn hand op naar de kaasboer. Hij bestelde twee-en-halve ons brandnetelkaas.
De visserman deed alsof hij zich bedacht en toch geen kaas wilde (hij vouwde zelfs even zijn hand om zijn kin en liet een kronkel in zijn wenkbrauwen verschijnen waarbij hij schuin naar boven keek zoals iemand die denkt) en verliet toen de rij, al pardon en excuses mompelend. In de binnenzak flapte het voorntje.
Toen hij weer nonchalant bij de waterpomp stond, hij sloeg nu zijn ene been over het andere, zodat het er nóg nonchalanter uitzag, toen was de wind gedraaid en kwam nu uit het oosten. De visserman legde zijn hoofd in zijn nek en deed alsof hij van het zonnetje genoot, maar in feite deed hij dit om de lucht beter op te kunnen snuiven.
Hij rook: een paling in de dikke mevrouw met het hondje. Een karper in de man met de hoed die bij de bakker zijn geld telde. Een jonge barracuda in het meisje met de vlechtjes dat aan de hand van haar moeder meeliep.
En toen hoorde hij een geluid.
Zijn gezicht bleef strak. Zijn houding veranderde niet. Maar wie goed oplette, zag dat de spiertjes rond zijn ogen iets aantrokken en dat er een minimale beweging door zijn wenkbrauwen ging, zoals een slang door het gras kruipt.
Had hij het goed gehoord? Dit kon niet waar zijn. Maar het was onmiskenbaar. Het was het gedempte geluid van een zinker die tegen een buik kletst.
Langzaam, zodat hij geen argwaan zou wekken, kantelde hij zijn hoofd terug en vanonder half gesloten oogleden spiedde hij om zich heen.
Daar was het meisje met de barracuda: zij duwde een poppenkinderwagentje voor zich uit. De man met de karper had zich naar de groentekraam verplaatst en wees op de artisjokken die groot in een kistje lagen. De vrouw achter de groentekraam stak drie vingers op.
En toen zag hij hem staan op de kasseien van het marktplein, vlak naast de karperman. Hij had een groene parka aan die losjes om zijn schouders hing. Hij keek zogenaamd geïnteresseerd naar de artisjokken waardoor hij iets over de karperman moest buigen. Hij had zijn rechterhand in zijn zak. En daar bewoog iets.
"Verdomme," fluisterde de visserman. Hij klemde zijn kiezen op elkaar en duwde zich van de waterpomp af.
Toen de ander zich van de kraam afdraaide (zogenaamd natuurlijk omdat hij zich bedacht had), stond de visserman al bij hem en hield hem tegen met zijn lichaam.
De ander keek op.
Ze keken elkaar in de ogen. Hun blik ging van het ene oog naar het andere oog. De hoge huizen en de marktkramen en de mensen werden weerspiegeld in hun oogvlies. En hoewel zij het niet beseften, alhoewel de betekenis van dit moment te groot was om in hun bewustzijn te passen, was alles in één flits duidelijk en vastgelegd.
Zij draaiden zich tegelijk af en vervolgden ieder hun eigen weg.

Het zonlicht scheen bruinig door het papier dat hij op de ruitjes had geplakt om de wereld buiten te houden.
Met het voorntje op zijn voorhoofd lag hij op het doorgezakte bed. Tussen de borstvinnen door keek hij naar de scheuren in de plafondplaten, volgde de schokkerige lijnen met zijn ogen alsof hij er een betekenis in kon vinden. Was hij ook zo opvallend? Zoals de ander naar de artisjokken had gekeken, zich over zijn slachtoffer had gebogen, zijn hand in zijn zak. Hij had altijd gedacht dat hij onzichtbaar was. En nu bleek... Nu bleek het zó opvallend. Je kon net zo goed een uithangbord met een grote pijl boven hem zetten waarop stond: VISSERMAN.
Het voorntje trok zijn staart op en liet hem hard naast zijn oog neerkomen.
De visserman knipperde.
Of was het anders? Zagen de anderen het niet? Hij was toch nog nooit gesnapt? Nog nooit had iemand argwanend naar hem gekeken. Ze hadden hem wel gemeden, dat wel. Ze dachten wel: deze is anders. Zijn zus bijvoorbeeld had wel over hem gezegd: wat is er toch met Fred aan de hand? Waarom is hij zo anders? Maar nooit had iemand het vermoeden geuit dat hij een visserman was.
Hij zuchtte, pakte het voorntje met twee handen vast en hield het boven zich.
Het beest hapte met zijn bekje naar adem en keek met een angstig oog naar beneden. Zijn staart flapte naar links en naar rechts.
Fred draaide hem om en legde hem met de koele kant terug op zijn voorhoofd. De schubben werden al kleverig.
Hij volgde de donkere scheurlijn tot aan de steunbalk. Misschien was het dat: niemand zag het. Maar een visserman herkende altijd een andere visserman.
Hij sloot zijn ogen en probeerde te voelen hoe het voorntje zijn werk deed. Maar op een of andere manier was het niet voldoende. Op een of andere manier had het beest niet de uitwerking die een vis hem anders gaf, op een of andere manier kreeg hij er geen rust van.
Plotseling opende hij zijn ogen en er kwam één woord in hem op: groinkal? Was dat het? Groinkal? Waar hij in de boekjes over had gelezen? Waar de mystici het over hadden?
Hij kwam overeind, sloeg zijn benen over de rand, haalde de handdoek van zijn schouders en hing hem over de spijlen en legde het voorntje op de tafel naast de theekopjes. Het flapte zacht en krachteloos.
Groinkal?
Hij stond op en liep heen en weer door de kamer. De slappe planken van de vloer bogen door onder zijn gewicht.
Bij het raam bleef hij staan, boog een hoekje van het papier opzij en spiedde naar buiten. In de verte, aan het einde van de stoffige straat, zag hij de markt. Er hing een halo van stof en vet en activiteit overheen, ja het was alsof het een fontein was, de markt in de verte tussen de hoge rechte woongebouwen. Liep hij daar nu rond, die andere visserman? Was hij aan het vissen? Kon het zijn dat de groinkal echt was en dat wat hij hier had gedaan in dit kamertje met die vissen... dat dat slechts een imitatie was, een postiche?
Hij opende de kast en de vissen rolden naar buiten en gleden over de planken van de vloer tot aan het vloerkleed. Hij zakte door zijn hurken, pakte de brasem die hij een aantal maanden geleden gevangen had op en bestudeerde het beest.

De laatste zonnestralen schenen rood over de bovenkanten van de huizen en lieten de tierlantijntjes bovenop de gevels schitteren. Beneden, op het marktplein, was het al behoorlijk duister. De skeletten van de kraampjes stonden eenzaam en triest in de schemering. Er lagen stinkende plassen op de kasseien die vettig waren als soep.
De visserman stapte over een lege doos en liep tussen de bergjes schillen en botten door. Een kat keek verschrikt op, miauwde en ging toen weer verder met wat het knagen aan een karkas.
De visserman trok zijn jas dichter om zijn lijf. Hier was het kraampje waar hij de ander had gezien. Waar was hij daarna heengegaan? Hij keek om zich heen. Maar natuurlijk was er nergens een spoor te bekennen.
Toen hij bij de oude stadspomp kwam, snoof hij de laatste geuren van die dag op. Nog rook hij de forellen en de zalmen, de baarzen en de guppies die die dag langsgekomen waren want de geur kleefde nog aan planken van de kramen, in het stapeltje kratjes dat daar opzij stond en aan de straatstenen.
Pas toen hij daar al enkele minuten stond, viel zijn oog op het briefje dat met een eenvoudig plakbandje aan de stenen dekplaat van de pomp bevestigd was en dat opwaaide in een zucht wind.
Hij trok het er vanaf. Het was een geel blaadje. 'Bel me' stond erop. En een telefoonnummer uit een andere stad.
De visserman verkreukelde het briefje tot een prop en stopte het in zijn zak. Het stapte over een stapel vodden en liep het marktplein af.



Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤

Dit is momenteel het laatste hoofdstuk.
Info - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9

Reacties

  1. Wauw! Wat een origineel verhaal dat je bij je ingewanden grijpt. Dat de symboliek niet bedacht, maar doorvoeld is, maakt het een bijzonder verhaal. Ik zie niet helemaal het verband met de de vorige hoofdstukken in deze reeks, maar misschien wordt dat in een volgende stuk weer duidelijk.
    Oh en bedoel je 'pastiche' (kunstwerk dat de stijl van een ander imiteert), of 'postiche' (vals, onecht?)

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Oh! Dank je wel!
      Ja ik zocht eigenlijk een ander woord ipv postiche, maar ik kon er niet opkomen. Ik had dit even als.placeholder neergezet, maar ben het daarna vergeten 😅

      Verwijderen
  2. Anneke de Jong14/4/25 11:23

    Het boeit nog steeds je verhaal. Heerlijk om te lezen nog steeds. Ik houd me aan mijn belofte. Dit is een heerlijk absurd boek dat ik zeker zou kopen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dank je wel Anneke! Dat vind ik heel fijn om te horen.

      Verwijderen

Een reactie posten