Doorgaan naar hoofdcontent
Over deze websiteOp De Slushpile publiceren schrijvers hun boeken, verhalen en gedichten. De redactie selecteert de beste ingezonden werken. Lezers geven met hartjes en reacties hun mening.Meer informatie

Boek van de week



Nieuw en populair

InfoBeoordeeld door lezers. Aantal hartjes, reacties en de plaatsingsdatum bepalen de volgorde van de lijst. Nieuwe verhalen krijgen de eerste 8 uur een boost voor zichtbaarheid. 💙=Aanrader van de redactie. Korte verhalen en gedichten worden in principe niet door de redactie geselecteerd, iedereen kan plaatsen wat hij wil.

[Wordt opgehaald]


Laatste reacties:




Recent toegevoegd

Drie potten duisternis - 6 Lekker praktisch

Ik weet vrij zeker dat ik droom: witte rafels uit het linnen van zijn schoenen. Ze sloffen over de gele tegels van de Albert Heijn. De rare wollen tas slingert rond zijn knieën. Het is alsof hij de vloer dweilt met zijn broekspijpen, zo loopt hij langs de zoemende vleeskoeling.
Bij de broodjesbalie buigt hij voorover, opent het klepje van doorzichtig plastic en begint met zijn vuile vingers in de croissants te knijpen. De smerige mouw van zijn jas hangt half in de bak, er vallen brokjes modder af.
"Je moet," hij kijkt opzij, "ze bakken ze niet altijd goed. Sommige zijn te hard en andere zijn nog niet helemaal gaar. Je moet goed voelen, snap je wat ik bedoel?" Hij schuift de stapel opzij en knijpt in de croissants eronder.
Ik kijk naar de jongen die het brood afbakt, maar die is te druk met de snijmachine.
"Ah!" zegt hij en houdt er eentje omhoog, "the winning lot!"
Ik kijk om me heen naar de blauwe boodschappenmandjes en de conservenblikken. Is dit echt een droom?
De man gooit de croissant in een plastic zakje en likt dan de bladerdeegsnippers van zijn vingers. "The winning lot," herhaalt hij.
We lopen door het park, zomaar opeens. Inderdaad een droom dus. Zoiets gebeurt alleen in dromen. De zon schittert door de bladeren van een kaukasische vleugelnoot. Oh, hier stond ik gisteren ook natuurlijk. De man buigt voorover en neemt een grote hap van de winnende croissant. "Dus jij hebt dat ook al gedacht, van Roald Dahl en dat hij eigenlijk zélf de GVR is? Ja. Ja!" Hij blijft staan en steekt een vinger op. "Snoskommers en báksels, hahaha!" Hij trekt zijn wenkbrauwen zo hoog op dat het lijkt of ze voorbij zijn hoofd stijgen, alsof ze aan touwtjes aan de lange bonen van de vleugelnoot hangen. "Jahaa! Dat wist je niet hè?"
Hij wijst op een fles achter de bar. We zijn dus opeens in een bar. Ik heb nu al begrepen hoe het trucje werkt. "Give me that one, Sonny, yeah give me that one."
De barman zet de fles met een klap op de bar.
Ik kijk om me heen. Het café is verder leeg. De stoelen staan omgekeerd op de tafeltjes en het ruikt er naar citroen.
"Dit is geen droom," zegt de man en hij wijst met de fles rond. "Dit is geen droom. Je slaapt niet. Je bent wakker. Weet je wat dit is?"
Ik staar hem aan. Wij zweven omhoog, van de bar weg, de wijde lucht in die gevuld is met gigantische bloemen. Of bloemen? De bloemachtige dingen hebben lange, puntige vormen als de Grote Golf van Kanagawa en kleuren die ik nog nooit heb gezien. Daartussen zwemmen zeven of acht gigantische amoebe-achtige wezens met enorm lange tentakels en kleine zwarte oogjes. De wezens zijn zo ongelooflijk groot, groter dan wolkenkrabbers. Een van hen laat een tentakel tussen de huizen van de stad zakken en hengelt een man op van straat die vervolgens luid schreeuwend in het midden van de tentakelkrans verdwijnt.
“Die is dood, hahaha.” De man zweeft naast me, zijn vuilwitte haren wapperen in de wind. “Normaal eten ze alleen nectar, maar soms… Soms staat er wat anders op het menu. Begrijp je? Dan hebben ze proteïnen nodig, hahaha.”
Het volgende moment staan we aan een gracht. Het water is regenboogkleurig en van een kauwgomachtige structuur. Ik kijk naar boven. De bloemen en de amoebes zijn er nog steeds, maar ze zijn ver weg. De beesten zweven als gigantische zeppelins boven de stad en hengelen mensen op. Ze zijn zo ver weg dat ik het schreeuwen niet hoor.
“Ze zijn vraatzuchtig vandaag,” zegt de man, “so foracious, it seems a feeding frenzy.
Ik kijk achterom, zie dat we bij mijn souterrain staan en op dat moment herinner ik me de drie potten duisternis. Ik richt me tot de man. "Ik heb gefaald,” zeg ik, “is dat erg?"
Hij krabt wat in de schuimkoppen bij zijn mondhoek, trekt er iets uit en bestudeert het. "Die nachtloze nacht? Och..." Hij schiet het weg de gracht in.
"Nu weet toch iedereen dat het ondergaan van de zon niet de duisternis veroorzaakt? Dat Karl Popper gelijk heeft?"
"Denk je dat? Haha. Ze zullen het er een tijdje over hebben inderdaad. In journaals en praatprogramma's. Ze zullen over elkaar heen struikelen met meningen en wetenschappelijke verklaringen. Maar daarna breekt er weer ergens een oorlog uit, of heeft een schrijver zijn haren afgeknipt en dan gaat dáár het nieuws over, than it’s about that! En vervolgens vergeten ze het. Altijd zo geweest."
"Ook als er zoiets wereldschokkends gebeurt?"
"Of er gaat ergens een bom af. Of Ajax wint een beker. Dat is óók belangrijk! That's important too!
De gracht heeft duizend kleuren, alsof het een soort olieachtige kauwgom is. De kleuren wervelen in duizelingwekkende patronen. En de bomen zijn roze als suikerspinnen.
"Is dit dan mijn verbeelding?" zeg ik.
“Verbeelding?” Hij krabt tussen zijn hoofdharen waarbij zijn gezicht vertrekt alsof het pijn doet. "Weet je wat Nietzsche eens gezegd heeft?"
"Nee?"
"Dat onze gedachten slechts de schaduwen van onze verbeelding zijn. De schaduwen van onze gevoelens en de duisternis van onze waarneming. Wij filteren. Ons brein neemt per dag meer informatie op dan alle computers bij elkaar, maar we filteren dat uit. Zodat we niet teveel zien. Zodat we doelmatig worden. We are the filter-feeders of reality. Hehehe."
Aan de overkant van het water, bij het bejaardenhuis, loopt een groot meisje. Haar haren schommelen in rechte lamellen met haar ferme stap. Ze is onnatuurlijk groot en loopt tussen de roze, flufferige bomen.
"Begrijp je nou wat ik bedoel of niet, Freggel?"
"Niet echt," zeg ik en kijk hoe het meisje opzwelt en groot als een boom over de kade gaat en het water doet trillen met iedere stap.
"Dus dit is echt, is dat wat je me probeert te vertellen? Dat dit echt is?" Het meisje wordt steeds groter, ze wordt diffuus als mist. De gebouwen komen nog maar tot aan haar knieën. Ze gaat op haar tenen staan en reikt naar de hemel, naar één van de bloemachtige dingen. Een amoebe die ons blijkbaar genaderd was, vlucht zwemmend weg voor haar grijpende hand.
“Maar dit is absurd,” zeg ik, “dit is een droom.”
De man kijkt me met slim glinsterende oogjes aan. “Let op,” zegt hij zacht en hij wijst naar de gracht.
Er is een beweging in het gekleurde water. Er gaat een schok over het oppervlak, mugjes vliegen op en er duikt een enorme mantarog op. De neusgaten op zijn rug openen en stoom spuit naar buiten. Het water klotst tegen de boorden van de woonboten.
"Zie je," fluistert hij.
"Vroeger droomde ik dat er een mantarog in de vijver bij mijn ouders woonde," zeg ik zacht.
"Hmhm," zegt hij, “dat was geen droom. Veel mensen herinneren zich hun dromen niet, wist je dat? Dat is een hele praktische eigenschap. Ontzettend praktisch en efficiënt."
Het beest duikt met een vlugge beweging onder en het gekleurde olieachtig iriserende water sluit zich boven zijn zwarte rug.
Nu denk ik aan de derde pot. “Heb ik me verslapen? Hoe laat is het?” zeg ik.
De man tuurt in het water. De golfjes schitteren raar op zijn gezicht. "Tijd is een mentale constructie," zegt hij en hij steekt een vinger op, "a mental illness, so to say!" Zijn stem galmt tegen de gevels van de huizen. “Heel ons leven is een mentale constructie. We leven in een droom. Maar het is zó praktisch, het is zo ontzettend praktisch om te dromen.”
“Ben je dan dan niet naar het Waldorf Astoria geweest?”
Hij wuift met zijn hand. "Dat was maar een grapje," hij tuurt met vochtige, roze ogen naar de overkant. "Ik stond er wel, gisteravond, maar er zat nog een muur tussen mij en mijn kamer. Zo'n dikke, dikke muur als van een kasteel, weet je wel, waarmee de rijken hun... Nou ja. Ik probeerde er dóóór-heen te lopen, door de mentale constructie, snap je? Maar kijk." Hij stroopt zijn mouw op. De huid eronder is wit. Op zijn elleboog zit een grote schaafwond die purper uitslaat naar de zijkanten. "Ik rende, snap je, van tussen de geparkeerde auto's naar die dikke, dikke muur en ik krijste een aanvalskreet, zo van Hoeéééé! Hoeaaa! De portiers op het bordes zagen het wel gebeuren, ze stonden met hun handen op de balustrade naar me te kijken, maar ze lachten alleen maar." Hij rolt zijn mouw weer naar beneden.
Opeens zijn we ergens anders. We zijn in mijn souterrain! De man ligt op mijn matras, de slaapzak onder zich gefrommeld zodat het een klassieke sofa lijkt. Zijn mond houdt hij als een Romein opengesperd en hij laat er iets in zakken. Wat is het? Het blauwe styrofoam bakje van Arie ligt op zijn schoot. Eet hij rauwe vis?
"Maar wat is het dan, daarbuiten?"
Kauwend kantelt hij zijn hoofd. "Heb je ooit naar de mieren gekeken? Dat staat toch in de bijbel?” Hij draait met zijn vinger. ”Dat je mieren moet observeren ofzo?"
Ga naar de mieren, luiaard, kijk hoe ze werken en word wijs,” zeg ik. Mijn vader heeft me dat een miljoen keer ingepeperd.
Hij opent zijn mond en lacht. “Dat is toch ongelooflijk hè? Dat van die luiaard. Dat stond er oorspronkelijk niet in. Daarom hebben ze het nooit begrepen. That’s why they’re still stupid!” Hij veegt zijn handen af aan mijn matras. "Iedereen die ooit werkelijk naar mieren heeft gekeken, die ze echt heeft geobserveerd, weet dat die beesten in duisternis leven en in duisternis handelen.” Hij wijst om zich heen. "Was dit vroeger een opslagplaats of zo?"
"Wijnkelder," zeg ik, "van die grote vaten."
"Goh leuk, ik wist niet dat je zo leuk woonde."
Ik leun achterover in de fauteuil waar ik blijkbaar in zit.
"Daarom heeft de mens de duisternis nodig," zegt hij, “omdat dat beter is.” Hij zit nu met zijn benen gekruist op het matras en likt zijn vingers één voor één af.
“Maar waarom dan?.”
“Die neven van je, die hebben een goed leven toch?”
“Ik denk het wel.”
“Zie. Lekker praktisch." Kreunend keert hij zich om en duwt zich met twee handen overeind van het matras. Hij moet zijn hoofd buigen om onder het gewelf door te lopen. "Wel laag hier hoor." Hij hurkt neer bij de munitiekist, draait de potten wat en leest met samengeknepen ogen de opschriften. Dan opent hij de derde pot. Het sluitinkje klingelt tegen het glas. "Heb je op school geleerd van Adam en Eva die uit het paradijs verdreven werden?"
"De engel met het brandende zwaard?"
"Heel goed." Hij pakt het cocaïnelepeltje, peutert het van het bruine elektriciteitssnoer, "de mens werd veroordeeld tot dagen van duisternis, tot het zweet van de aarde in Gods aangezicht of zoiets. Die bijbelschrijvers hadden het wel begrepen hoor. Ze hadden het heel goed begrepen. Jammer dat niemand hen ooit begrijpt. Dat komt allemaal door die kerkleiders van ons."
Hij roert langzaam met het lepeltje, zijn lange vingers rond de pot geslagen. Dan haalt hij hem eruit, laat hem uitdruppelen en houdt hem boven de klinkers van het souterrain.
"Wacht," zeg ik, "wat betekent dit allemaal?"
"Moet je dat nog vragen?" zegt hij en giet het lepeltje uit. De zwarte substantie verdwijnt ontzettend snel tussen de voegen van de klinkers. Er blijft niets van over. Hij sluit de pot, maakt zorgvuldig het lepeltje vast, verzamelt de andere potten en stopt ze in zijn rare hengseltas. “De duisternis van de dag jongen,” bromt hij, “de duisternis van de dag.”

***

Hij stond op het trapje, zijn hoofd gebogen onder het gewelf. "Doe de groeten maar aan die neven van je. Zo vangen cowboys indianen. Ja?" Hij aarzelde een moment en wreef nog wat door de tsunami. Toen keek hij op en hij had weer dat guitige, slimme lachje rond zijn mond. "So long and thanks for all the fish." Hij knipoogde en vervolgens wrong hij zich naar buiten door het deurtje. Enkele seconden later zag ik zijn schaduw over de stoffige raampjes gaan.
Ik liep naar de deur, stapte buiten op de eerste trede van het trapje en knipperde in het zonlicht. De amoebes en de bloemen waren verdwenen. Een yup met een telefoon en een stropdas beende langs en zei een woord dat leek op hypotheekrenteaftrek. En Arie stond alweer te wachten op het dak van de woonboot. Hij hield zijn kop scheef en bestudeerde me.
"Ik heb niks meer," zei ik, "hij heeft alles opgegeten." Ik wees. De man slofte langs de kade, zijn tas slingerend rond zijn knieën.
Even dacht ik eraan mijn neef op te bellen en hem te vragen hoe het ging met de melkrobot van twee ton. Maar ik deed het toch niet.


Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤

Reacties