Buiten stapt de buurvrouw in haar auto. Elke donderdag klokslag half tien, hetzelfde ritueel. Ik kan mijn horloge erop gelijk zetten. Drie kwartier later rijdt ze de straat weer in, stapt uit en loopt met volle tassen naar de voordeur.
Ik zwaai naar haar. Ze zwaait wat onhandig terug, zoals iedereen zou zwaaien met handen vol boodschappentassen.
Ik kijk liever naar buiten dan naar een scherm dat me vijandig is. “Waag het niet om ook maar één woord te typen, ik zorg ervoor dat het toch niets wordt.”
Ik moet ophouden met menselijke trekjes toe schrijven aan dode dingen. Een mooi verhaal dat gaat over echte mensen, toevertrouwen aan dat scherm, dat is wat ik moet doen.
Doe ik het toch weer. Verhalen toevertrouwen aan een vijandig scherm nog wel. Je vertrouwt iets toe aan mensen, niet aan schermen. Ik kan beter ook maar boodschappen gaan doen, net als de buurvrouw.
Nee, dat doe je niet! Je gaat nu zitten achter dat toetsenbord. Je noemt jezelf toch een schrijver? Nou, schrijf dan, domme trut!
Zuchtend herlees ik voor de vierde keer wat ik een uur geleden schreef. Ergens daar in die tekst moet toch een aanwijzing staan wat Saars vlucht kan vergoelijken? Hoe klein ook. Iets dat me op weg helpt. Waarom loopt mijn hoofd iedere keer vol op het moment dat de auto crasht en haar moeder niet meer beweegt? Waarom voel ik daar niets bij? Dat zou toch moeten? Haar moeder is dood, ook al heb ik dat toen niet expliciet zo geschreven, ze is dood.
Ik weet dat. Maar de lezer…? Gelooft hij dat ook? Kan ik me wel genoeg inleven in de gevoelens van mijn personages? Schreef ik er daarom niet over? Ging ik er gemakshalve maar vanuit dat de lezer heus wel begreep dat Saar iets vreselijks had meegemaakt waardoor ze haar ongewisse toekomst tegemoet ging?
Nooit de lezer onderschatten. Dacht ik dat toen echt? Of kwam me het gewoon goed uit me daarachter te verschuilen? Hoe doen echte schrijvers dat toch? Niet zeggen dat iemand verdriet heeft maar het zo neerzetten dat de lezer mee jankt.
Marian! Waarom zeg je nu niets? Als ik een van je wijsheden goed kan gebruiken, is het nu wel. Zeg iets! Eén rake zin zou me al helpen.
Waar zouden ze zijn, Liz en zij? In Nederland of ergens in Europa? Liz, de vrouw die mij deed vergeten. Nee, zo mag ik niet over haar denken. Liz is een mooi mens. Logisch dat jij voor haar viel. Houd zij ook van sushi’s en niet van eieren? Viel zij ook voor dezelfde trui als jij?
Wat ben ik nou aan het doen? Schrijven moet ik, in plaats van steeds aan jou denken. Toen ik drie jaar geleden aan dit boek begon, was jij amper een paar maanden weg. Ik had geen idee hoe ik verder moest. Het huis voelde zo leeg. Ik wilde echt wel janken maar wist niet hoe. Waarom ging ik naar Amerika? Om te zien of jij nog aan mij dacht?
“Ik dacht niet meer aan je”. Zes woorden, helder als glas. Er viel niet langer aan te ontkomen. Ik werd op slag de vrouw van wie je niet meer hield.
Mijn handen liggen stil op het toetsenbord. Ik hoef niet terug te lezen om te weten wat er staat. Ik was haar. Jij maakte mij dat duidelijk. De lezer hoeft het niet te weten. Saar verloor haar moeder. Ik verloor jou.
Al die tijd had ik nodig om dit te beseffen. Dit boek kreeg de steengoede reden waarnaar het snakte. Dit was het wat er volgens Astrid, en ook Wout, aan ontbrak. Ik ga hem morgen bellen. Nu nog niet.
Ik pak de foto van de muur en streel haar donkere krullen. Buiten verlicht de volle maan de straat. Zij zit op de bok. Spoort het paard aan te vertrekken, maar niet voor ze zich naar mij heeft omgedraaid en roept: ‘Onze reis eindigt hier Eef, ik ga alleen verder. Jij ook!’
Wout is enthousiast. Hij hoeft me dat niet te vertellen. Ik zie het zo wel. Zijn ogen stralen. Ik hoor het ook aan zijn stem, er klinkt waardering in door.
‘Goed gedaan, Eveline, je kan weer verder.’
‘Verder? Het is toch klaar nu?’
Hij kijkt me aan, ernstig, maar de twinkeling in zijn ogen blijft. Dat laatste stelt me gerust. Hij zal het wel weten. Hij is niet voor niets hoofdredacteur van ‘Plezier In Lezen’.
‘Met deze reden voor Saars vlucht, heeft jouw boek het in zich om een bestseller te worden,’ zegt hij, ‘er moet alleen nog wat aan worden geschaafd. Om te beginnen: een paar herhalingen, net iets teveel en te onnodig. De lezer is slimmer dan jij denkt. Die begrijpt wat je bedoelt. Haal ze weg. Let daarna ook op de woorden die je vaak gebruikt. Met de synoniemenlijst van je schrijfprogramma vind je er prima alternatieven voor. Gaat dat lukken?’
‘Ik denk het wel, ja.’
‘Mooi, bel me als je ermee klaar bent.’
Voel toch teleurstelling. Had gedacht dat mijn manuscript nu af was en dat het snel gedrukt zou worden.
Wout zal wel gelijk hebben. Astrid zei dat ook tegen me, van die herhalingen en zo.
Hoe zou het met haar zijn? Ik heb niets meer van haar gehoord na haar telefoontje. Ik ga haar bellen.
Ben ik nou helemaal gek geworden? Bellen? Haar? Er zijn vast wel meer leukere mensen op deze wereld om te bellen.
Meen ik dat nou echt? Meer leukere mensen? Vind ik haar dan ook leuk na alles…? Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik niet aan haar wil denken maar het toch doe. In gedachten zie ik haar. We zitten in een café ver van de bewoonde wereld midden in het centrum van de drukste stad in Nederland. Wij samen, verscholen achter grote planten. Er is er maar één ding dat ik wil. Daar altijd blijven zitten.
Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Reacties
Een reactie posten