Doorgaan naar hoofdcontent

Schoolnovelle - H1

Het gebouw staat in een vooroorlogse stadswijk.Twee verdiepingen en daarboven vermoedelijk een zolder. De rechthoekige ramen, hoger dan breed, zijn door houten sponningen opgedeeld in vierkanten. De dubbele voordeur bevindt zich tussen twee betonnen zuilen; daarop een boogvormig fries met een rond raam. De trapgevel boven de poort is een stuk hoger dan de rest van het gebouw.
Aan de overkant staat een blok arbeiderswoningen, drie verdiepingen. Geparkeerde auto’s en hoge iepen, aan beide kanten van de straat. De bladeren ruisen in de wind; een enkel blad dwarrelt al naar het trottoir. Hoog in de boom vlakbij haar koeren duiven. Ze kijkt omhoog, maar ontdekt ze niet tussen het bladerdek. Ze vermoedt dat het houtduiven zijn. Er hangt een vage houtlucht in de straat, die met de wind vanuit de havens, pal achter het gebouw, aangevoerd wordt; houthavens die hoofdzakelijk worden aangedaan door de binnenvaart.
Aan de overkant van de straat loopt een gehoofddoekte vrouw in een djellaba achter een buggy met daarin een krijsende peuter. Een onvaste man staat, leunend op een wandelstok, een peuk tussen z’n lippen, te wachten tot zijn hondje uitgesnuffeld is aan iets dat in de goot ligt. De achterkant van het beestje hangt met riemen in een metalen constructie op twee wielen.
Ze zet haar transportfiets op slot om een lantaarnpaal van bruin gietijzer. De onderkant is aangevreten door hondenpies.
Ze belt aan en binnen een minuut doet een Aziatisch ogende man, een kop kleiner en minstens twee keer zo oud als zij, de deur open. Onderzoekend kijkt hij haar aan. Ze zegt dat ze een afspraak met de directeur heeft. Hij buigt zijn hoofd, doet een stap naar achteren en ge-baart dat ze binnen kan komen. Nadat hij de deur achter haar heeft gesloten, loopt hij zwijgend en met gebogen hoofd voor haar uit. De gang is lang, het plafond hoog. De zolen van zijn sandalen maken een piepend geluid. Ze glimlacht als ze ziet dat hij ‘Happy Socks’ draagt, zwart en vol gele eendjes.
De lokalen zijn aan de straatkant, het schoolplein aan de andere kant. Een verveloze schutting met daarop twee banen prikkeldraad scheidt het plein van een weg. Colditz, schiet het door haar heen. Een stroom personen-auto’s en vrachtwagens dreunt voorbij. Een floers van uitlaatgassen hangt tussen de school en de tot kantoren getransformeerde pakhuizen aan de overkant.
Na twee lokalen passeren ze de toiletruimtes, eerst die van de meisjes en direct daarna die van de jongens. Van de laatste staat de deur open. Maaike hoort een kraan lopen en ruikt urine. Daarna volgen nog twee lokalen. In sommige lokalen zitten de kinderen zwijgend gebogen over hun werk, in andere wordt gelopen, gepraat en gelachen.
De directeurskamer is aan het eind van de gang. Ook hier staat de deur open. Een man komt hen tegemoet. Hij bedankt Wong en stelt zich voor als Aarnout van Zanen. Een flinke bos krullen boven een bol gezicht, jeans, overhemd met korte mouwen, bovenste twee knoopjes los, borst-haar, blauwe suede instappers met kwastjes, geen sokken.
      “Wong, onze ophaalchinees,” zegt hij lachend met een hoofdknikje naar de weglopende man. Hij nodigt haar uit plaats te nemen aan zijn nagenoeg lege bureau, sluit de deur en gaat zelf ook zitten.
Op het bureau staan een telefoon, een laptop en een blankhouten documentenhouder met vakken van verschillende hoogten. Van een bruin fotolijstje ziet ze alleen de achterkant. Er staat een stalen archiefkast, ongeveer anderhalve meter hoog en met twee roldeuren. Eén deur is open en ze ziet een verzameling zwarte en rode ordners, waarvan de ruggen met een zwarte stift beschreven zijn. Op de kast groeit in een keramieken sierpot, lichtgroen van kleur, een hedera tot halverwege de zijwand naar beneden. Naast de plant staat een printer.
In de kamer hangt een lichte transpiratielucht vermengd met een kruidige aftershave, die Maaike niet thuis kan brengen.

Het gebouw dient al sinds 1892 als school. Op dit ogenblik zijn er tien groepen. De vacature betreft groep zeven: tweeëntwintig leerlingen, precies evenveel meisjes als jongens. Het team is hecht. De vacature is ontstaan nadat een nieuwe onderwijzeres er al na minder dan drie maanden de brui aan gaf. Haar leerlingen zijn de afgelopen week verdeeld over de andere klassen.
      “Dat klinkt dramatischer dan het in werkelijkheid is, hoor. De kinderen zelf bestaan nog uit één geheel, maar ze zitten niet meer allemaal in hetzelfde lokaal,” zegt hij. Hij leunt lachend naar achteren in zijn stoel en vouwt zijn handen achter zijn hoofd. Onder zijn armen ziet Maaike twee kleine, natte plekken.
      “Hoe komt het dat de juf zo snel is weggegaan?” vraagt ze.
      “Sommigen komen er in de praktijk al snel achter dat het vak niks voor ze is,” zegt hij. Hij glimlacht en schudt zijn hoofd. “Ze liet aan het eind van de vorige week, out of the blue, weten niet meer terug te komen.”
      “Wat raar,” zegt ze. Hij knikt. Ze vertelt over zichzelf: vooropleiding, onderwijsideeën, hobby’s.
Na de herfstvakantie begint ze. Een week om zich voor te bereiden.
Hij gaat haar voor naar het lokaal. Ze beklimmen twee marmeren trappen, ieder vijftien treden. De muren zijn wit gespachtelputzt. Weer die enorm hoge plafonds. Het lokaal is aan de straatzijde. Grote raampartijen kijken uit op de woningen aan de overkant. Een vrouw met wit haar leest voor het raam, letterlijk achter de geraniums, een krant. Schuin daarboven staat een man met een bolle buik, zijn armen op zijn rug, de straat in te kijken. Zo nu en dan draait hij zich om en lijkt iets te zeggen. De meeste ramen zijn echter aan het oog onttrokken door de bomen, die tot boven de dakrand reiken.
Op de witte, houten vensterbanken staan terracotta bloempotten met sansevieria’s en bladbegonia’s met paarswitte bladeren. Schuin achter het lerarenbureau staat een schoolbankje uit de jaren ‘60; het blad is van formica en heeft een inktpotje en een uitsparing voor pennen en potloden. Er staat een, eveneens oude, houten Philips radio met witte druktoetsen op. Ze hoopt dat die het nog doet: lekker wat muziek als ze na schooltijd schriften nakijkt of lessen voorbereidt. Ze gaat er wel van uit, want om nou een kapotte radio neer te zetten...
Plotseling is er kabaal van schreeuwende kinderen. Vanuit de gang kijken ze op de speelplaats neer. Kinderen van alle leeftijden rennen achter een tennisbal aan, hinkelen, springen touwtje of kwebbelen zomaar wat. Sommigen zitten op de onderste treden van de brandtrap. Een extra pauze zo vlak voor een week vakantie.
Ze krimpt ineen als het brullende geluid van een motorfiets in de gang opklinkt. Hij grijpt naar zijn broekzak, haalt er een mobiele telefoon uit en loopt een stukje van haar vandaan de gang in.
      “Van Zanen. […] Hoi Peter. […] Nee, daar heb ik nog niet naar gekeken. […] Ze moeten niet zo zeuren. […] Zeg maar dat ik ermee bezig ben en contact opneem als het zover is. […] Last mee? Welnee, maak je niet druk. Flauwekul allemaal. Oké?[…] Groetjes aan Marion. Bye.”
Hij loopt terug naar haar. “Sorry, deze moest ik even nemen.”
Terug in zijn kamer krijgt ze diverse sleutels en de alarmcode. Ze stopt wat handleidingen, het schoolwerkplan en het klassenboek in haar rugtas. Hij loopt mee naar de buitendeur. Ze haalt haar fiets van slot, zet haar rugtas in het krat voorop en peddelt neuriënd de straat uit.

Als Marco binnenkomt, vult Maaike de glazen op de salontafel. Hij weet al dat zijn vrouw de baan heeft. Ze gaan nooit direct aan tafel. Vooraf drinken ze één drankje: hij een Belgisch biertje, zij een rood wijntje. Zodra ze op de bank zitten, beschrijft ze de school, de klas, de buurt, Aarnout en Wong.
      “De ophaalchinees, zo noemde Aarnout hem. Vind jíj dat kunnen?”
      “Nee, dat kan je niet maken.” Hij schudt zijn hoofd en doet zijn best ernstig te kijken, maar schiet al snel in de lach. Ze kijkt naar hem, lacht niet mee. Hij staat op en loopt hikkend naar de keuken. “Even kijken hoe het met het eten is.”
      “Jij bent net zo erg,” roept ze hem na.

Maaike gaat in de vrije herfstweek drie keer naar school. Het weer is omgeslagen, regen en wind, geen omstandigheden om er op uit te trekken. De eerste keer brengt Marco haar met de auto.
      “Wat een mooi gebouw, joh. Een beetje renaissancestijl.” Hij loopt met haar mee naar het lokaal. “Het ziet er goed uit, hoor. Ik krijg gewoon zelf zin een plaatsje te zoeken. Een hartstikke toffe tijd toch, je lagereschooltijd.” Hij kijkt om zich heen en knikt goedkeurend.
      “Ik heb er niets aan gedaan, hoor. Zo zag het er al uit,” zegt ze.
      “Je bent veel te eerlijk.” Hij geeft haar een porretje tegen haar schouder. “Ik ga. Om 16.30 uur haal ik je op.” Een zoen en weg is hij.
Nu is ze helemaal alleen in het grote gebouw. Dat is heel speciaal. Ze loopt door de lange, lege gangen die naar boenwas ruiken. In het trap-penhuis zingt ze met een sopraanstem een paar fantasiezinnen. Het galmt hier nog beter dan in de badkamer thuis.
In de personeelskamer zet ze een kop groene thee. Het plastic doosje van de zoetjes is leeg. Suiker is er wel, maar dat gebruikt ze nooit. Ondanks de dubbele beglazing hoort ze het verkeer op de weg tussen de school en de pakhuizen: ronkende motoren, knetterende brommers, dreunende vrachtwagencombinaties.
De personeelskamer is een flinke ruimte, verdeeld in een zit- en een vergadergedeelte. In het zitgedeelte staan veertien, min of meer, gemakkelijke stoelen om een lange, lage tafel. In het vergadergedeelte staan grote, rechthoekige tafels in carré opstelling. Langs de langste muur staan metalen rekken met naslagwerken, onderwijsliteratuur en -materialen. Voor de kortste muur staat een flip-over waarop een groot, onbeschreven kladblok is bevestigd. De ramen aan de kant van het zitgedeelte bieden uitzicht op de weg, de pakhuizen en het aan de school grenzende buurthuis; het kleinere raam aan de andere kant kijkt uit op de aula van de school.
In haar lokaal bekijkt ze andermaal het klassenboek met de gegevens over de leerlingen. Haar voorgangster heeft gewetensvol geregistreerd wat er is gedaan. Ze bladert door de schriften. Het werk van de kinderen is keurig gecorrigeerd, eronder staan vaak bemoedigende en opbouwende woorden. Dat klopt met het beeld van het lokaal: ordelijk, gezellig. Het klopt niet met het beeld van een onderwijzeres die, al na twee maanden, de handdoek in de ring gooit.
De andere twee dagen gaat ze, tussen de buien door, op de fiets. Net als vorige keer zijn er geen collega’s. De hele dag is ze druk met allerlei praktische en administratieve voorbereidingen.

Het is gewoonte dat het team op de laatste dag van iedere vakantie van half elf tot twaalf uur bij elkaar komt. Ze vertellen over hun vrije week, wisselen informatie uit en maken afspraken. De meesten blijven ook na twaalf uur op school, want net als in Almelo is in het onderwijs altijd wat te doen.
Ze zijn met z’n dertienen, Wong ontbreekt. Ze beginnen met koffie in de personeelskamer. Aarnout heeft een advocaat- en een kersenvlaai mee-gebracht, een wapenfeit waarmee hij zijn populariteit een flinke boost geeft. Dat hij de bakkerswaar met geld uit de pot ‘representatiekosten’ heeft betaald, is informatie die hij voor zichzelf houdt. Els, de juf van groep acht, helpt hem bij het snijden van de vlaaien en met het uitdelen van de punten. Maaike schat dat ze tussen de 30 en 35 jaar oud is. Ze heeft halflang, donker haar en een scherpe neus. Haar lippen zijn dieprood gestift. Ze draagt een roze trui met v-hals en een verticale siernaad middenvoor, Levi’s jeans en cognackleurige enkellaarsjes. Als ze loopt, houdt ze haar kin iets omhoog, wat haar iets arrogants geeft.
Nadat het lekkers gesavoureerd is, vraagt Aarnout de aandacht. Bij zijn mondhoek zit nog wat advocaat, waar Els hem even op attent maakt door hem een tissue aan te reiken en met haar wijsvinger langs haar eigen mond te vegen. Hij poetst grondig over zijn mond, verfrommelt de tissue en staat kort in dubio wat ermee te doen. Els staat op en houdt haar hand op. Hij geeft haar de prop, kucht even en begint dan met het officieel voorstellen van Maaike. Ze geeft iedereen een hand, sommigen voor de tweede keer, luistert naar de namen en weet aan het eind van het rondje al niet meer wie wie is. Er volgen nog wat huishoudelijke mededelingen en dan barst iedereen in onderling gekout los. Maaike babbelt onbevangen mee. Het is alsof ze al jaren deel uitmaakt van het team.



Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤

VOLGEND HOOFDSTUK >
Info - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48 - 49 - 50 - 51 - 52 - 53 - 54 - 55 - 56 - 57 - 58 - 59 - 60

Reacties

  1. Jan Schuuring28/1/25 17:23

    Hij staat er mooi strak op, Sanne. 🙏🏻

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Fijn, dank je. Geef het vooral aan als het niet zo is dan probeer ik het aan te passen.
      Wat betreft hoofdstuk 1 ben ik het met Albert eens. Je beschrijvingen zijn zo uitgebreid dat het voor mij moeilijk was om mijn aandacht vast te houden. Dit is zeker in hoofdstuk 1 jammer want je wilt juist de lezer je verhaal intrekken. Neemt niet weg dat ik benieuwd ben naar het vervolg.

      Verwijderen
  2. Je kunt schrijven, dus daar heb ik het niet over. Ik wil het wel over andere zaken hebben.

    Dat je het over houtduiven hebt en in de volgende zin over houtlucht en houthavens doet gekunsteld aan.

    ‘Hij bedankt Wong’ zonder dat de lezer weet dat daarmee de Aziatische ogende man wordt bedoeld. Je kunt die naam beter met de daaropvolgende zin ‘“Wong, onze ophaalchinees,” zegt hij lachend met een hoofdknikje naar de weglopende man.’ introduceren (ophaalchinees is trouwens een goede grap).

    Je beschrijvingen zijn goed, maar soms veel te uitgebreid:

    Op het bureau staan een telefoon, een laptop en een blankhouten documentenhouder met vakken van verschillende hoogten. Van een bruin fotolijstje ziet ze alleen de achterkant. Er staat een stalen archiefkast, ongeveer anderhalve meter hoog en met twee roldeuren. Eén deur is open en ze ziet een verzameling zwarte en rode ordners, waarvan de ruggen met een zwarte stift beschreven zijn. Op de kast groeit in een keramieken sierpot, lichtgroen van kleur, een hedera tot halverwege de zijwand naar beneden. Naast de plant staat een printer.
    In de kamer hangt een lichte transpiratielucht vermengd met een kruidige aftershave, die Maaike niet thuis kan brengen.

    Op de witte, houten vensterbanken staan terracotta bloempotten met sansevieria’s en bladbegonia’s met paarswitte bladeren. Schuin achter het lerarenbureau staat een schoolbankje uit de jaren ‘60; het blad is van formica en heeft een inktpotje en een uitsparing voor pennen en potloden. Er staat een, eveneens oude, houten Philips radio met witte druktoetsen op.

    De personeelskamer is een flinke ruimte, verdeeld in een zit- en een vergadergedeelte. In het zitgedeelte staan veertien, min of meer, gemakkelijke stoelen om een lange, lage tafel. In het vergadergedeelte staan grote, rechthoekige tafels in carré opstelling. Langs de langste muur staan metalen rekken met naslagwerken, onderwijsliteratuur en -materialen. Voor de kortste muur staat een flip-over waarop een groot, onbeschreven kladblok is bevestigd. De ramen aan de kant van het zitgedeelte bieden uitzicht op de weg, de pakhuizen en het aan de school grenzende buurthuis; het kleinere raam aan de andere kant kijkt uit op de aula van de school.

    Selecteer en beschrijf alleen de details die (later) van belang zijn.

    Om 16.30 uur haal ik je op. -> Niemand zegt dat. Schrijf wat ze zeggen: Om half vijf haal ik je op.

    Bakkerswaar is een neologisme. Neologismen gebruik je alleen als die een functie hebben, een extra betekenis toevoegen. Dat is hier niet het geval.

    Samengevat: het eerste hoofdstuk bestaat uit talloze beschrijvingen, er komen veel personages in voor en er gebeurt nauwelijks iets. Ik lees het als een aanloop naar het werkelijke verhaal en een aanloop van ruim 2.000 woorden is te lang, vooral voor een novelle. Je loopt het risico dat de lezer afhaakt en dat wil je niet. Begin met een scène die belangrijk is voor de plot, vol gebeurtenissen, pak de lezer vanaf het begin bij de lurven. Dit is te voorzichtig, te bang, te huiverig. Wees een dappere schrijver.


    BeantwoordenVerwijderen
  3. Jan Schuuring28/1/25 21:35

    Hoi Albert, Hartelijk dank voor je reactie. Ik kan het alleen maar met je eens zijn. Ik heb het boek een jaar of twee, drie geleden geschreven en nu heb ik de ingezonden hoofdstukken herlezen. Ook ik dacht: Het is te uitgebreid, te traag, er gebeurt te weinig. Ik vrees dat het volgende hoofdstuk aan hetzelfde euvel lijdt. Dit is wat het is nu en ik troost me met de gedachte dat je nergens zoveel van leert als van je missers. 👍

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten