Ik had de foto laten hangen. Ook toen het boek af was. Als eerbetoon aan mezelf omdat het me gelukt was een boek te schrijven. Maar ook omdat ik sympathie heb gekregen voor Saar en haar een mooie vrouw vind. Om dat laatste vooral. Ik zal dat nooit tegen iemand zeggen. Nee zeg, stel je voor, een schrijver die verliefd wordt op haar eigen personage.
Zou dat andere schrijvers ook wel eens overkomen?
Waarom denk ik steeds aan wat andere schrijvers zouden denken of doen? Is het de opwinding dat ik nu zelf ook een schrijver ben.
Want dat is het toch waarom zij gisteren hier was?
Ik was zo blij dat ze meteen door had dat het Saar was.
Ze had het manuscript dus echt gelezen.
Het voelde wel vreemd, beangstigend ook. Deze vrouw wist wat er zich in mijn hoofd heeft afgespeeld.
Ik schoof vlug mijn aantekeningen naar haar toe omdat ik niet wist wat ik anders moest doen. Verwachtte ze iets van me? Moest ik vragen stellen?
‘Ik had hem bijna weggegooid omdat ik niets van u gehoord had. Ik ging ervan uit dat het niet goed genoeg was,’ zei ik daarom maar vlug toen ze me vroeg of dat Saar was.
Wat dacht ze op dat moment? Zo’n hysterisch mens zie ik niet vaak?
Maar toen zei ze zomaar uit het niets dat ze het een prachtig verhaal vond.
Ik voelde me meteen op mijn gemak. Het is toch hoopgevend dat ze dit zei? En ze was hier toch niet zomaar?
Ik vind haar aardig.
Zo rustig hoe ze me uitlegde dat er aan een manuscript altijd wel iets moest veranderen. Soms zelfs heel veel. Dat ook beroemde schrijvers daar niet aan ontkomen.
Ik zie voor me hoe ze, net als eergisteren bij mij, ergens aan een tafel zit met echte schrijvers. Misschien wel met Connie Palmen of Maarten ’t Hart.
Ik vertrouw haar. Ze heeft veel ervaring. Het spatte van haar af. Wat een geluk dat ik haar trof en niet zo’n afstandelijk iemand die meteen begint met dit moet anders en dat moet er uit. Ik zou dichtklappen. Nee zij, Astrid Janssen heet ze, ik ga haar straks googelen, geeft me een goed gevoel.
Ik moest wel mijn best doen om haar te kunnen volgen. Soms hoorde ik amper wat ze tegen me zei. Het overviel me ook zo. Een eerste boek en dan meteen al een redacteur op bezoek. Natuurlijk had ik er weleens aan gedacht hoe het zou zijn als… Maar nu het eindelijk zover is vind ik het doodeng. Het vooruitzicht dat dit boek straks niet meer van mij alleen is. Dat iedereen het kan lezen en daar een mening over heeft. Het benauwt me.
Toen het af was kon ik nauwelijks bevatten dat dit verhaal uit mij was ontstaan.
Dagenlang voelde alles om me heen onwerkelijk. Dingen waar ik voorheen nauwelijks aandacht aan schonk, vielen ineens op. De lichtgele kleur van de kast in de keuken, voor het eerst zag ik hoe mooi die eigenlijk was. Hij stond er al jaren.
Het liefst wilde ik tegen iedereen vertellen dat het me gelukt was een echt boek te schrijven. Aan de postbode toen hij met zijn stapel brieven voorbij liep. Aan de kassière in de supermarkt die me zo anders dan anders aankeek. Of verbeeldde ik me dat maar? Het kon me niet schelen aan wie, al was het de paus. Als ik het maar kon delen. Zo vol was ik ervan. Gelukkig hield ik me in. Wie is er nu geïnteresseerd in een boek van een schrijver waar men nog nooit van gehoord heeft.
En daarbij, het is nog niet eens uitgegeven. Daar komt nog heel wat bij kijken, zei ze. Nee, ik kan maar beter mijn mond houden.
Ook tegen Marian?
Ik denk aan het moment dat ik haar vertelde dat ik een boek had geschreven en aan haar enthousiaste reactie. Zal ik haar bellen? Of stuur ik het boek naar haar op als het gedrukt is? Als verassing. Hoe lang duurt het eigenlijk voordat een boek in de winkel ligt? Zou het er al zijn wanneer Liz en zij naar Nederland komen?
Ze zei ook dat schrijven een eenzaam beroep is.
Ik voelde gewoon dat ze mij begreep. Niet gek natuurlijk want zelf was ze ook ooit een schrijver, vertelde ze. En ook dat ze er niet tegen kon om uren achtereen opgesloten te zitten terwijl buiten de geluiden van de straat haar lonkten.
‘Amsterdam is nu eenmaal geen Alphen aan den Rijn,’ zei ze. We moesten er allebei om lachen.
“Zelf kijk ik haast nooit naar buiten wanneer ik schrijf,” biechtte ik haar op.
“Behalve als er een helikopter laag overvliegt. Dat dreunende geluid hoor ik al van ver aankomen. Komt door mijn moeder. Ze vertelde me vroeger dat ze vaak droomde dat ze met een vliegenier was getrouwd en naast hem in de cockpit zat.
Mijn vader vond het best. Zolang jullie moeder het maar droomt, zei hij altijd tegen mijn zus en mij waarbij hij knipoogde.”
Ik denk dat ze een goede redacteur is.
De manier waarop ze naar me keek toen ze haar laptop uit haar tas haalde en opende. Ze zag meteen dat ik schrok toen de titel op het scherm verscheen. Ik vond het zo confronterend. Nu is het echt niet meer van mij alleen, dacht ik. Het was iets waarvan ik hoopte dat ooit zou gebeuren, maar nu werd ik bang. Wat als mensen denken dat het over mij gaat? Dat ik Saar ben? Wat als ze vragen gaan stellen?
Zullen ze me wel geloven als ik zeg dat ik het maar verzonnen heb? En is dat wel zo? Of begon ik met schrijven omdat ik Marian miste? Als afleiding, om mijn verdriet niet te hoeven voelen?
Dit alles ging in een paar seconden door me heen.
Gelukkig stelde ze me gerust. Wist ik veel dat elke schrijver zo reageert wanneer hij voor het eerst de titel op een scherm ziet verschijnen.
Ik ben blij met haar. Ze geeft me vertrouwen dat mijn boek…
Fantasie. Wacht nu maar af. Volgende week, dan zie je haar weer.
Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Reacties
Een reactie posten