Mij niet binnen laat? Verder denken wil ik niet.
Ik kan niet omgaan met slecht nieuws.
Aan boord heerst een andere stemming. Zocht men eerst elkaar op als afleiding om de duur van de reis draaglijk te maken, nu is iedereen bezig in zijn of haar hut. Ook ik heb de bagage die ik niet meer nodig heb alvast ingepakt en de benodigde papieren voor als ik van boord ga gecontroleerd of ze in orde zijn.
Mijn oude ik is stil. Alsof zij niet meer zo zeker is van de goede afloop van deze reis. Ik laat het zo. Wat helpt het om haar te wijzen op de feiten die ik al veel eerder objectief beoordeelde? Moet ik zoiets zeggen als “ zie je nou wel dat ik gelijk had?”
Alsof ik de winnaar ben?
Ik hoop echt dat het weerzien met Marian haar vreugde zal geven, ongeacht wat ze ook bedoelde met haar brief. Zelf heb ik geen enkele hoop. Een goede afloop, hoe zou die eruit moeten zien? Dat Marian mij snikkend in de armen valt? Dat ze tussen lange uithalen door zegt dat ze me vreselijk gemist heeft? En dat ze stom is geweest om weg te gaan? Dat New York een verstikkende en stinkende stad is waar ze zich nooit thuis zal gaan voelen? Dat ze nu pas beseft dat ze alleen maar bij mij wil zijn?
Zo is ze niet. Als dat zo was dan had ze al eerder onaangekondigd voor mijn deur gestaan. Daar heeft zij geen brief voor nodig.
Maar is dat wel zo? Ik ben ineens niet meer zo zeker. Wat als ze was gaan twijfelen of ik nog wel van haar hield? Ik had toch iemand kunnen ontmoeten?
Ik moet mezelf niets wijs maken. Marian is niet iemand van raadsels.
Hoewel, haar brief?
Ik neem me voor het maar te laten gebeuren. Wat moet ik anders? Ik ben gegaan. Ik had ook thuis kunnen blijven. Dan had ik rustig gewacht of er misschien nog op het manuscript gereageerd werd. Of het huis van boven tot onder schoongemaakt, zoals ik altijd doe wanneer er iets spannends staat te gebeuren.
Ik was zover, Marian, dat ik niet meer iedere minuut aan je dacht.
Tot je brief. Je handschrift! Minutenlang stond ik ermee in mijn handen.
Weet je wat blijdschap en angst tegelijk met een mens doen, Marian? Realiseerde je je dat op het moment dat je hem postte? Wist je dat mijn handen trilden en ik hem amper open kreeg? Wist je dat de herinnering aan het moment dat de taxi met jou er in van mij wegreed, weer door mijn hoofd raasde? Dat ik me weken daarna nog afvroeg of je achterom had gekeken? Of was je toen al zo vervuld van je nieuwe baan, dat je niet meer aan mij dacht?
Totaal ontredderd liet je mij achter. Heb je je dat wel eens gerealiseerd, daar in New York? Of was je alleen maar bezig met je baan, je carrière? Slokte je werk jou zo op dat er drie jaren voorbij moesten gaan eer je weer aan mij dacht?
Ik zie op tegen het moment dat ik je weer zie, Marian. Dat het niet je stralende lach is die me begroet maar de schrik in je ogen. Mag ik nog hopen na drie jaar niets van je te hebben gehoord? En wil ik dat nog wel? Deed ik er niet beter aan thuis te blijven?
Daar is het nu te laat voor. En nu het zover is wil ik je zien ook.
Maak ik mezelf nu wat wijs? Mijn oude ik. Ik voel haar ineens dichtbij. Van haar overtuiging over een goede afloop is weinig meer over. Op een vreemde manier stemt het me gelukkig. Alsof ik niet langer meer verscheurd word en wij straks samen dit schip zullen verlaten.
‘Ik weet echt niet meer hoe ik de eerste maanden doorkwam.’
Klaas roert in zijn koffie en luistert. Op het dek is het zo goed als windstil. Wij zijn niet de enige passagiers die zich te goed doen aan het heerlijke voorjaarsweer.
‘Ik geloof dat ik de eerste dagen helemaal niet buiten kwam. Pas toen ik op een ochtend ontdekte dat ik niets meer in huis had om te eten schrok ik wakker uit mijn verdoving en maakte plannen om alles in huis te gaan veranderen. Bij toeval liep ik een kantoorboekhandel binnen. De geur van papier deed me er blijven. Ik kocht een vulpen, een schrift en nam me voor te gaan schrijven. Voor wat afleiding, meer niet, dacht ik toen nog. Het liep anders. Niet meteen. De eerste weken kwam er niets zinnigs op papier. Ik zei tegen mezelf dat het normaal was, dat ik eerst routine op moest bouwen. Maar het hielp niet. De inkt droogde op in mijn pen. Ik moest het reservoir schoonmaken voor ik verder kon en toen ik me daar eindelijk toe had gezet, kwam er nog geen letter op papier.’
‘Je miste haar?’
‘Ja, Ik kwam haar overal tegen. Als een opgejaagd dier liep ik door het huis.’
Klaas zegt niets. Glimlacht alleen maar. Hij wacht rustig tot ik verder ga.
‘Tot de dag dat ik het zat was. Ik zei tegen mezelf dat ik op moest houden met dat zelfbeklag. Iedere ochtend dwong ik mezelf om klokslag negen uur achter mijn bureau te gaan zitten en te schrijven. Het maakte me niet uit waarover.
Maar ook toen lukte het niet. Er was een angst in me geslopen die me verlamde. Bij ieder woord dat ik schreef dacht ik: wat als jij het leest?
Ik kon niet bedenken wat er dan zou gebeuren maar toch, ik viel stil, iedere keer weer. Pas toen ik bedacht dat ik het kon verscheuren zodat jij het nooit zou lezen, verdween mijn angst. De woorden kwamen. En ook al schreef ik in dat prille begin meer uren niet dan wel, elke dag ging het beter.’
‘Hoe hield je dat vol Eveline, als het zo weinig opleverde?’
‘Ik merkte dat ik tijdens het schrijven mijn gedachten aan haar uitschakelde. Van lieverlee kwam er ook een duidelijkere lijn in het verhaal.’
Ik kijk naar hem. Hij kijkt terug maar vraagt niet verder. Ik denk dat hij vermoed dat ik, door erover te praten, terug ben geworpen in die periode van mijn leven en me daarvoor de tijd geeft.
Weinig mensen zo invoelend als Klaas.
‘En nu ga je haar overmorgen zien?’
Zijn vraag haalt me uit mijn overpeinzing. De dingen die ik daarnet tegen hem zei, waren echt mijn dingen. Terwijl ik sprak kwam het me voor alsof ik die periode van een afstand gadesloeg.
En nu was daar ineens zijn directe vraag: of ik haar overmorgen ga zien?
Waar is mijn overtuiging van vanochtend?
Klaas legt zijn hand op mijn arm en kijkt mij aan op een manier die me verwart.
Alsof hij dwars door me heen kijkt en mijn angst ziet voor hetgeen me te wachten staat. Hij pakt mijn hoofd met beide handen vast. Ik ontkom niet aan zijn blik.
‘Je kunt ook niet gaan!’ zegt hij rustig. ‘Maar er was een reden waarom je nu hier aan boord bent. Wat was die reden Eef?’
Zijn gezicht is vlakbij. Er is geen ontsnappen mogelijk.
‘Het was een impuls,’ probeer ik. Hij blijft mij indringend aankijken.
‘Dat geloof ik meteen. Maar nu, nu het zover is? Ga je haar zien?’ herhaalt hij zacht maar met klem.
Ik had kunnen antwoorden dat ik niet zou gaan. Ik deed het niet. Dat kan maar één ding betekenen. Hij wist het al eerder dan ik.
‘Maar ik ben ook bang,’ zeg ik.
De laatste zin is overbodig. Ik zie het aan zijn gezicht. Ook dat wist hij allang.
Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Ik vind je stijl fijn. het leest soepel.
BeantwoordenVerwijderenHet wordt spannend
BeantwoordenVerwijderen