Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Geroezemoes van stemmen, schuiven van stoelen en getik van messen en vorken, komt me tegemoet. Op de achtergrond klinkt zacht het monotone gezoem van de loopband waarmee vuile borden en bestek naar de keuken worden vervoerd. De geur van gebakken eieren en koffie overheerst.
Klaas ziet mij als ik de ontbijtzaal binnenkom en gebaart verontschuldigend naar de bezette stoelen naast hem. Ik glimlach geruststellend en wijs op mijn beurt naar een van de eenpersoonstafels bij het raam die nog vrij is. Tegen mijn gewoonte in werk ik mijn ontbijt vlug naar binnen. Ik heb deze ochtend geen zin in een zaal vol herrie.
Op het dek is niemand. De stevige wind duwt de golven tegen het schip op. Onderkoelde regen tintelt op mijn wangen. Ik trek mijn capuchon over mijn oren en stop mijn handen diep weg in mijn jaszakken. Toch is het niet genoeg om de kou helemaal te weren. Alles om mij heen is van een troosteloos grijs waar ik, in tegenstelling tot de meeste mensen die ik ken, soms heel gelukkig van kan worden.
Zoals de keer dat het net zo regende en de hemel net zo grijs was als nu. Ik was nog maar net begonnen met het schrijven van de roman. En ook toen was het nog vroeg in de ochtend. Gedragen door het ritmische tikken van regendruppels op het raam schreef ik maar door. Ik werd nergens door gestoord of afgeleid tot ik ineens niet meer wist hoe ik verder moest. Zomaar, van de een op de andere seconde. Tot dan toe had ik moeiteloos de woorden gevonden die aan de lezer duidelijk maakten dat Saar verteerd werd door verdriet en dat zij eraan onderdoor zou gaan als er niet iets gebeurde. Ik voelde hoe de spanning op liep met elke zin die op het scherm van mijn computer verscheen. Ik hoefde haar alleen maar te volgen, zo leek het. Nee, zelfs meer dan dat. Het was alsof ze onder mijn huid was gekropen en mij de woorden ingaf.
Het was een ervaring die ik nooit eerder meemaakte.
Tot dat moment. Hoe ik mezelf ook suf piekerde, er schoot me niets meer te binnen.
Ik liep naar het raam. Buiten was de lucht volgelopen met donkere wolken. Regendruppels gleden onverminderd langs het raam omlaag. Ik verbeeldde me dat het haar tranen waren. Ze bleven maar stromen. Ik moest er naar blijven kijken of ik wilde of niet.
Dat was het moment dat het mij begon te dagen. Saar bleef in haar verdriet hangen en dit verlamde ook mij als schrijver. Ik moest er voor zorgen dat haar verdriet omsloeg in iets anders. Iets waardoor ze de draad van haar leven weer op kon pakken.
Ik realiseerde me tegelijkertijd ook dat, als mij dat niet lukte, het verhaal hier zou eindigen. Iemand kan niet eeuwig blijven huilen. Dat gebeurt in het echte leven ook niet.
Maar hoe stop ik verdriet? Door haar met stoelen te laten gooien of iets kapot te laten maken wat haar dierbaar is? Of door haar te doen besluiten om op bed te blijven liggen en nooit meer op te staan?
Pas als het me lukte iets te bedenken dat haar perspectief gaf waardoor zij weer verder kon, kon ik ook verder. Wat dat zou kunnen zijn was me niet meteen duidelijk. Het kon van alles zijn. Als ik haar maar in beweging kreeg.
Ik wist ook dat, welke oplossing ik ook koos, het niet te snel mocht gaan. Dat zou niet geloofwaardig klinken. Verdriet heeft geen knop waarmee je het aan en uit kan zetten.
‘Was dat maar zo,’ zeg ik zacht terwijl ik naar de wolken kijk die nauwelijks meer te onderscheiden zijn van de kleur van de golven. Ik weet nog hoe ik me voelde toen jij in de taxi stapte die je naar Schiphol bracht. Dagenlang zat ik uren op de bank voor me uit te staren en reageerde nergens op. Ik was verdoofd, net als Saar nu. De simpelste dingen die ik voorheen deed zonder erbij na te hoeven denken, zoals de voordeur op het nachtslot doen of op maandag de vuilnisbak buiten zetten, kostten mij nu de grootst mogelijk moeite. De koelkast werd leger. Honger was me vreemd. Alle dagen verliepen in dezelfde verstikkende regelmaat.
Tot de ochtend, vier maanden nadat jij weg was gegaan, ik me ineens herinnerde dat ik een keer tegen jou had gezegd dat ik ooit een boek zou gaan schrijven. “Waarom ooit? Waarom niet nu?” vroeg je alleen maar met een blik van waar wacht je op?
Het was ook op die ochtend dat ik mezelf toestemming gaf om niet langer meer te hopen dat je terug zou komen. En dat ik een manier had gevonden om uit mijn verdoving te geraken. Het voelde als een bevrijding.
Zo simpel kon het dus zijn. Net als voor mezelf toen, moest ik nu iets bedenken voor Saar waardoor ook zij weer verder kon. Voor ik het wist stroomden er talloze ideeën uit mijn pen. Meer en meer klonterden de woorden samen tot zinnen. Maar dat niet alleen. Voor het eerst voelde ik ook de macht die alleen een schrijver voelt. Ik had de volledige controle over de romanfiguur. Wat mij in het echte leven niet lukte, liet ik Saar doen.
Ik bedacht voor haar een nieuw perspectief door haar met een paard en een woonwagen op weg te laten gaan, zonder enig doel behalve te zien wat op haar pad zou komen.
Uren achtereen geselde ik het toetsenbord tot de bel ging en de buurvrouw mij lichtelijk geïrriteerd vroeg waar ik bleef. Ik had haar beloofd om samen met haar de boodschappen te doen omdat haar auto stuk was.
Gisteren, voor ik ging slapen, heb ik je brief weer geopend. Ik probeerde de woorden te lezen zoals mijn oude ik ze leest. Zij blijft volharden in haar overtuiging dat jij een vergissing beging en dat jij dat nu beseft. In gedachten woont zij weer samen met jou in New York.
Ik kan het maar niet uit haar kop krijgen. Mijn tegenargumenten zijn zwak.
Sluimert er dan ook nog hoop in mij?
Nee! Ik schreeuw het uit over de oceaan. Nee! nee! nee! Ik blijf het roepen tot mijn woorden worden overstemd door de wind. Ik ben de enige passagier op het dek. Ik kan zo hard schreeuwen als ik wil. Ik kan ook zo het water inspringen als ik wil.
Beneden in de filmzaal is het erg druk. Er draait een film over een man en een vrouw ergens op een idyllisch eiland. Ik weet niet hoe laat hij is begonnen maar aan de aandacht te zien waarmee iedereen naar het witte doek staart, leid ik af dat het al even geleden moet zijn.
Mijn binnenkomst valt niemand op. Het kost me geen moeite het verhaal op te pakken. Al snel is het mij duidelijk dat het om het eeuwenoude scenario gaat. Twee mensen houden van elkaar maar verliezen elkaar uit het oog. Pas na uitzichtloze ontwikkelingen, waardoor ze steeds verder uit elkaar worden gedreven, gebeurt er iets onverwachts en vinden ze elkaar toch weer terug.
Zo gaat het alleen in films of in boeken. Het echte leven kent geen happy end.
“Je wordt een oude zeur, Eef. Durf je voor één keer eens mee te laten slepen door een romantisch verhaal.”
Weer haar stem. En weer heeft ze gelijk.
In het gewone leven was Marian de nuchtere van ons twee, maar als we in de bioscoop waren liepen haar de tranen over de wangen terwijl ik nooit kon vergeten dat het slechts acteurs waren die maar deden alsof ze gelukkig waren.
THE END verschijnt op het doek. In de zaal blijft het stil tot het zaallicht langzaam feller wordt. Dan zwelt ook het geroezemoes aan en keert iedereen weer terug in het gewoon van een dag op een schip op weg naar zijn bestemming.
Marian had altijd tijd nodig om te schakelen na zo’n film. Die verdwaasde blik in haar ogen wanneer we naar de uitgang liepen.
“Hou me vast Eef. Het echte leven is zo ver weg,” zei ze dan.
En ondraaglijk ook, soms, dacht ik wanneer we met de stroom mensen naar de uitgang werden geleid. Maar dat zei ik nooit tegen haar. Ik was veel te blij haar warme lijf tegen dat van mij te voelen.
Vanuit de filmzaal loop ik de bibliotheek binnen. Voor de rij met boeken waarvan de achternaam van de schrijver met een D begint, blijf ik staan. Hoe zou het zijn als straks, in deze bibliotheek en in elke bibliotheek of boekwinkel in Nederland, ook mijn boek daartussen staat? Zou ik dan van een afstand stiekem kijken of iemand het ertussen al die andere boeken uitpakt, erin bladert en het dan goedkeurend meeneemt naar de kassa? Doen echte schrijvers dat ook weleens? Stiekem mensen gadeslaan of zij hun boek uit de rij halen?
Tot ze beroemd zijn, want anders zouden ze maar worden gezien als ijdeltuiten als iemand ze betrapt.
Maar schrijvers kunnen toch ook gewoon trots zijn? Zou ik trots zijn? Ja, natuurlijk, ik stuurde het toch niet voor niets naar een uitgever?
Misschien ligt er thuis al een brief.
Eef, doe normaal! maan ik mezelf. Wie zit er nu te wachten op een boek dat eigenlijk niets anders is dan een verhaal over het mislukte leven van ene Saar. Wat ook nog niet eens goed afloopt of het moet zijn dat iemand kickt op andermans falen. Het wordt nooit wat met dat manuscript. Concentreer je nu maar op New York. Het is ongewis wat je daar te wachten staat. Het is zelfs ongewis of je ooit nog terug naar huis gaat.
Mijn oude ik maakt een sprongetje.
“Zie je wel! Heb je het eindelijk door?” lijkt ze mij te willen zeggen. “Geloof je nu eindelijk ook dat het weer goed komt?”
Ik laat het maar zo. Ik ben moe. Van het denken aan Marian en van het denken aan een manuscript dat daar ergens ver weg in Amsterdam, helemaal onderaan de slush pile van een uitgeverij, kansloos ligt te wachten op…
Denk ik wéér zoiets stoms: een manuscript wacht niet en al helemaal niet kansloos. Een manuscript is gewoon een verzameling papieren met letters erop.
Mooi. Benieuwd naar hoe het verder gaat.
BeantwoordenVerwijderenDankjewel, anoniem.
BeantwoordenVerwijderen