Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Verhaal
Onderweg naar Roland Garros
Zo rond de klok van negen uur waren ze alle vijf aan boord en was het busje vanuit Voorburg richting Parijs vertrokken. Daar zouden de oude knarren de volgende dag doorbrengen op het tennispark Roland Garros om als echte tennisfanaten getuige te zijn van het spektakel dat zich daar elk jaar afspeelt. Ze hadden ervoor gekozen een hotelletje te boeken in een plaatsje in de buurt van Compiègne, een stadje zo'n 90 km ten noorden van Parijs. Daar zouden ze die nacht slapen en dan konden ze daarvandaan op hun gemak naar Parijs afzakken. Een en ander was keurig geregeld door Adriaan, die zoals gewoonlijk de leiding had. Adriaan, het moet gezegd, was een ietwat bijzondere man. Eigenzinnig, eigenwijs, eigengereid, altijd overtuigd van eigen gelijk. Maar als je hem nam zoals hij was, had je nooit moeilijkheden met hem. Hij had zijn bus ter beschikking gesteld. Zie je, zo was hij dan ook wel weer. Als hij dan zelf maar niet hoefde te rijden. Nou, dat was natuurlijk geen probleem. Een van de anderen vond autorijden alleen maar leuk.
Het plan om een dagje het evenement op Roland Garros bij te wonen was geboren een week of zes daarvoor na afloop van de tennispartijen die ze elke week speelden op hun park. Er werd een heuse, zelfbedachte competitie afgewerkt, waarbij elke zaterdagochtend van 10 tot 12 twee dubbels in wekelijks wisselende bezettingen werden gespeeld. Dit was bepaald geen vrijblijvend recreatief spelletje: het was bloed aan de bal. De mannen noemden zich dan ook niet zomaar the old masters. Alleen als je ze aan het werk zag op de baan en hoe ze na het spelen naar het clubhuis liepen, of liever, strompelden, dan zou je gerede twijfel kunnen voelen met betrekking tot hun vedettedom. Om ook maar enigszins op de been te blijven gebruikten de meesten ontstekingsremmers, droegen braces, slikten pillen en wat al niet. Maar eenmaal in het clubhuis aangekomen en na royaal biergebruik werden de pensionado's in taal en gebaar steeds vitaler, zoals je van oud-sterspelers mag verwachten. Toen Adriaan het idee opperde gezamenlijk naar Roland Garros te gaan, bleken er vier daarmee van harte in te stemmen.
Tijdens de autorit speelde Adriaan, die als zelfbenoemde reisleider naast de chauffeur zat, oude bandopnames af met daarop allerhande verstrooiing. En zo gingen ze terug in de tijd met nostalgische conferences van Toon Hermans, Wim Kan en Wim Sonneveld, luisterden ze naar fragmenten van een hoorspel met Paul van Vlaanderen en Ina. Niets was hen te dol, ze zongen zelfs mee met smartlappen als 'Daar bij die molen, die mooie molen...en 'Bij ons in de Jordaan...' Het was allemaal koren op de molen van de tennissterren. De stemming zat er goed in. Net over de grens met België werd gestopt bij een wegrestaurant voor een kop koffie en daarna ging de reis weer verder en reden ze over de Autoroute du Nord richting Parijs. Ruim 100 km voor Compiègne verliet men de tolweg, want er zou en moest onderweg nog getennist worden. Ze hadden per slot van rekening hun rackets niet voor niets meegenomen. Adriaan had op de kaart een tennispark ontdekt en daar zouden ze naartoe rijden.
De route ging over een wirwar van stille kronkelige landweggetjes. Hier en daar kon je een solitaire boerderij diep in het land onderscheiden. Soms hadden de mannen het zicht op een snel vlietend stroompje, dan weer bosschages om plots te worden verrast door een zee van weergaloos helgeel koolzaad, waarop de meest fantastische schaduwpatronen zich aftekenden door de enkele wolken die zich hoog boven hen voortbewogen. De kaartlezende Adriaan zei, toen ze door een gehucht waren gereden, dat het tennispark zich weldra moest aandienen. Na enig zoeken kwamen ze bij het tennispark, dat er stil en verlaten bijlag en dat eigenlijk de naam van tennispark niet verdiende. Ze zagen twee nogal schamel uitziende gravelbanen, waar het mos en het onkruid doorheen groeiden. Een vervallen schuur deed kennelijk dienst als clubhuis. Het was het soort decor waarbij je oude, kromme mannetjes verwacht te zien, met een pul bier in de hand en een pijpje in de mond, die petanque spelen; een tafereel zoals meermalen weergegeven door de beroemde schilder David Teniers de jonge uit de zeventiende eeuw. De schalkse Teniers had dan ook nog een oud kereltje geschilderd dat ongegeneerd in een nis van de schuur open en bloot z'n blaas staat te legen.
Adriaan zei dat hij wel even naar binnen ging om poolshoogte te nemen en om te vragen of ze er mochten spelen. De anderen namen de omgeving van het tennispark in ogenschouw. De banen waren gelegen op een door weilanden omgeven stukje land met daarachter heuvels. De weilanden stonden vol paarden, die rustig aan het grazen waren. Al vrij snel kwam Adriaan terug en deelde mee dat er niemand was, en dat hij gelezen had dat je er kon spelen op elk uur van de dag. Men werd geacht het verschuldigde bedrag in een klaarliggende envelop te doen. Men had ook vrijelijk toegang tot een oude koelkast waar de drankjes in het gelid stonden. In dezelfde envelop kon men het drankgeld deponeren. Dit vonden ze allemaal toch wel een heel toffe bedoening. Waar vind je nog plekken op deze aarde waar men zo'n groot vertrouwen heeft in de mensheid?
De mannen waren er geheel klaar voor om te gaan spelen om zo hun verkramptheid en loomheid van de lange zit in de bus uit het lijf te kunnen slaan. Alleen Adriaan deed, zoals altijd, aan een warm-up, door zich te rekken en te strekken, wat sprintjes te trekken om vervolgens vliegensvlug twintig push-ups uit te voeren. Ook hierin onderscheidde hij zich van de anderen. Deze laatste oefening lokte trouwens steevast dezelfde vraag uit van zijn maten: "Sir, don't you know the lady 's gone?" Dat kon hem in het geheel niet bommen, hij gaf sowieso niet zo veel om het vrouwelijk geslacht. Overigens ergerde hij zich wel altijd aan zijn tennisvrienden, die het over warming-up hadden in plaats van het enig echte Britse warm-up: je zegt toch ook push-up, count-down, play-off, shoot-out, back-up, etc. Zo waren er duizenden soortgelijke woorden te noemen. Hij was ervan overtuigd dat het Nederlandse gebruik van 'warming-up' een contaminatie was van 'warm-up' en 'opwarming'...Dus hartstikke vaudt: v, a, u, d, t. Maar zijn maten hadden daar in het geheel geen boodschap aan. De dikke Van Dale trouwens ook niet, zo wist hij.
Ieder van die oude knoesten vond van zichzelf dat hij beter speelde dan de rest. Ze waren voor ze met pensioen gingen, in hun stiel goed geweest, dus waren ze in alles goed. Een logische gevolgtrekking, nietwaar? Maar de objectieve kijker wist wel beter. De service van al die AOW'ers was ronduit belabberd, maar die van Adriaan spande de kroon. Bij zijn opgooi stond hij al voor de baseline, een gotspe in tennis, want dan maak je een enorme voetfout. Maar hij ging nog een stap verder, of liever gezegd meerdere. Hij gooide namelijk de bal ver voor zich uit omhoog en liep er achteraan om hem zo'n meter of drie over de baseline naar de andere kant te slaan. Aanvankelijk hadden zijn tennisvrienden hier bezwaar tegen gemaakt, maar uiteindelijk hadden ze dit voor de lieve vrede geaccepteerd, of zeg maar gedoogd. Het was ook zo dat hij de bal zo ongeveer over het net duwde, en de bal was zeer makkelijk te retourneren. Dus dat was voor de tegenstander eigenlijk mooi meegenomen.
Omdat ze met z'n vijven waren, moest er een toekijken. Die kwam dan na een kwartier het veld op. Degene die niet meedeed functioneerde als umpire. Die was ook echt wel nodig, want vrijwel elke bal, die net uit of net in was, werd betwist. Adriaan was als eerste umpire. Met zijn ietwat bekakte stem leidde hij de eerste slagwisselingen. Toen hij vervolgens als speler de baan opkwam, mocht hij meteen serveren. Hij deed zulks op de hem bekende wijze. Toen zijn bal aan de overzijde belandde, klonk er plots een vreselijk kabaal. Er klonk een kakofonie van gesnuif en gebries, getrappel en gestamp. Alle vijf mannen stonden stokstijf en keken verschrikt op. Op slechts enkele meters afstand van de tennisbanen stonden alle paarden, zeker een twintigtal, gefascineerd achter de afrastering toe te kijken toen Adriaan serveerde. Bij zijn laatste opslag waren ze door het dolle heen, naar het scheen. Hun gesnuif en gebries ging over in luid gehinnik. De mannen wisten niet hoe ze het hadden. Waren het uitingen van vreugde, bewondering of leedwezen? Lachten zij hem toe of uit? Ze sprongen ook nog eens omhoog en zwaaiden met hun lange staarten. Toen Adriaan was uitgeserveerd dropen de paarden af met hun staart tussen de benen en gingen weer rustig grazen, alsof er niets was gebeurd. Een enkel paard keek af en toe nog eens stiekem achterom.
Toen Adriaan opnieuw moest serveren en zich positioneerde om dit te doen, kwamen de paarden als gekken aangehold, verdrongen zich bij de tennisbaan en sloegen met hun voorbenen tegen het hek. Adriaan was kennelijk toch wel van slag, want hij serveerde in het net. Dat overkwam hem niet vaak. De dieren kwamen niet tot bedaren, sprongen met gespitste oren baltsend tegen elkaar op, waarbij hun manen als slierten spaghetti alle kanten uitwaaierden, beten in elkaars nek van vreugde en gingen vreselijk tekeer. Er was schuimvorming op hun lippen en sommige deden het van pure emotie in hun broek, nou, figuurlijk gesproken dan. Maar feit was dat met donderend geraas rokende paardenvijgen in groten getale op de grond belandden en daar een onwelriekende nevel deden ontstaan. Toen Adriaan klaar was met serveren, toonden de paarden geen enkele belangstelling meer en liepen hoofdschuddend, doodgemoedereerd weer naar de andere zijde van de weilanden, in de richting van de heuvels.
Er werd nog wel even doorgespeeld, maar de mannen waren duidelijk van slag. Ze stonden er wat beteuterd bij. De vaart was er uit en niemand wist eigenlijk de stand. Men besloot het voor gezien te houden en uit te wijken naar de de schuur om wat verversingen tot zich te nemen. Ze waren allemaal wel wat geschrokken, wisten niet goed wat er aan de hand was, maar nu in de beschutting van de schuur kregen ze weer wat praatjes. Nee, nee, dit hadden ze voor geen geld willen missen en één ding stond vast. In hun midden was een vriend die zeer bijzonder was. Nu wilde Adriaan trouwens wel kwijt dat hij in een vroeger leven niet alleen paardenfluisteraar was geweest, maar ook het vrijwel onbekende beroep van paardenmagnetiseur had uitgeoefend. Daar in het algemeen gesproken magnetiseurs en paardenmagnetiseurs in het bijzonder, in een nogal kwade reuk stonden, had hij daarvan nooit gewag gemaakt. Maar, zoals zijn maten hadden gezien, voelden paarden intuïtief, zelfs toen hij niet meer magnetiserend praktiseerde, een band met hem, hetgeen zij overal en altijd in hun enthousiaste gedrag lieten blijken, als hij bij de nobele dieren in de buurt was. Zijn aantrekkingskracht was ontegenzeggelijk die van een magneet. Hier hadden de tennisvrienden niet van terug en Adriaan kreeg dan ook van iedereen complimentjes en hij reageerde hierop zonder blikken of blozen dat het goed was dat zij eindelijk inzagen dat hij niet zomaar iemand was. Het deed hem extra goed, want toen hij ooit aan zijn vrouw had gevraagd of zij wist hoeveel bijzondere mannen er in de wereld waren, had zij geantwoord: "In ieder geval één minder dan jij denkt." Hij had dit als bijzonder krenkend ervaren.
Het was nog een klein uurtje rijden naar het hotelletje, waar ze allervriendelijkst werden ontvangen door de eigenares. Adriaan had daar al een paar keer eerder gelogeerd en het was duidelijk dat de Hollanders een streepje voor hadden, want ze werden onthaald op een buitengewoon copieuze maaltijd. Na koffie en de nodige alcoholische versnaperingen werd er besloten naar bed te gaan. Adriaan en twee van de makkers gingen met zijn drieën op een kamer en de andere twee in de aanpalende tweepersoons. Adriaan gooide zijn hele reistas ondersteboven, was op zoek naar zijn pyjama, maar kon die niet vinden, tot hij stuitte op zoiets als een grote roze lap. Hij ontvouwde deze en tot zijn verbazing hield hij een lange nachtpon omhoog met bijbehorende slaapmuts met kwast. De vrienden sloegen zich op de knieën van het lachen. Dat had natuurlijk zijn vrouw op haar geweten. Die had hem een poets willen bakken. Adriaan stond er wat verbouwereerd naar te kijken, terwijl zijn kamergenoten als paarden stonden te hinniken, ja als paarden. Maar het lachen verging hen toen zij even later hun tas uitpakten en met eenzelfde soort nachtpon en puntmuts in de hand stonden.
Hier was duidelijk sprake van een vrouwencomplot van het thuisfront. Er zat niets anders op dan zich in deze schaamlappen te hullen. Tegelijkertijd werd de deur van de kamer ruw opengegooid en stapten de andere twee in soortgelijke outfits naar binnen. De oude mannen waren nu niet meer te houden, maakten bokkensprongen en sloegen elkaar op de billen en gierden en brulden het uit, wat ertoe leidde dat de eigenares van de herberg naar boven kwam om te kijken wat er toch aan de hand was. Maar voor zij het wist had Adriaan haar in zijn armen gesloten en danste (nou ja, strompelde) hij vrolijk met haar rond. De andere gasten in het hotelletje kwamen ook op het gerucht af en alsof het afgesproken was, danste iedereen met iedereen en binnen de kortste keren liepen zij allemaal achter elkaar aan en hosten luid lallend de polonaise, de gang door, de trap af, de eetzaal door, de deur uit naar de tuin, terug naar binnen en weer de trap op, en dat ging maar door...
Bij terugkeer in Voorburg verschilden de tennissterren nog steeds van mening over wie deze poets had bedacht. Waren de echtgenotes van de tennissers misschien boos dat zij niet met de mannen meemochten naar Roland Garros en hadden zij op hun manier wraak willen nemen? Bij navraag aan het thuisfront zei men van niets te weten en overal buiten te staan. Pas op de eerstvolgende speeldag kwam de aap uit de mouw. Toen de wedstrijdjes waren afgelopen en een ieder het vochtgehalte van het lichaam met overvloedig bier weer op het gewenste niveau trachtte te tillen, kwamen de vrouwen van de old masters die naar Frankrijk waren geweest, het clubhuis binnen. Zij waren zeer bezienswaardig want zij hadden alle vijf de bekende roze nachtpon aan en droegen de slaapmuts die daarbij hoorde. Zij werden met een overdonderend applaus begroet. Toen de storm was uitgeraasd nam Adriaans vrouw het woord. Zij vertelde onomwonden dat de vrouwen slechts de uitvoerders waren geweest van een plannetje uit de koker van wie anders dan haar man, die zich vervolgens verontschuldigde voor het feit dat hij zijn collega's in de maling had genomen. Maar daar kwam hij niet zomaar mee weg. Naar goed gebruik uit vroeger tijden vormden de vier companen van Adriaan een vierschaar met het doel zich een oordeel te vormen over de laakbaarheid van diens gedrag. Zij gingen even in retraite om zich te beraden op de vorm waarin zij Adriaan de oren zouden wassen over diens doen en laten.
Niet veel later kwamen zij terug en keken bepaald bezorgd. Adriaan werd gelast op een stoel midden in het clubhuis plaats te nemen. De omstanders werd verzocht stil te zijn bij het voorlezen van de door het viertal opgestelde verklaring, waarna een van hen zich met een plechtig gezicht richtte tot de beklaagde:
"Wat wij u ten laste leggen is dat u het allerslechtste uit uw allerbeste vrienden hebt weten te halen. U bent er namelijk verantwoordelijk voor dat u heren op hoge leeftijd in doldwaze nachtkleding krijsend in het holst van de nacht polonaise hebt laten lopen en u hebt de eigenares en de hotelgasten hun slaap onthouden en ook hen verleid deel te nemen aan deze uiterst dubieuze, zeg maar gerust platvloerse, scabreuze vorm van poppenkasterij." Met geveinsde ernst zei hij vervolgens dat het hem zwaar viel zijn kameraad te kapittelen, maar toen hij het woord 'kapittelen' uitsprak, was hij niet langer bij machte de 'show' vol te houden en vervolgde hij op minzame toon:
"Beste Adriaan, wat jij ons, je vrienden hebt aangedaan, is onomkeerbaar. Het zij zo. Maar jij hebt wel onze reis geregeld en jouw bus ter beschikking gesteld, ook heb jij ons muzikaal onthaald en het hotelletje geboekt, verder heb je met jouw tennisspel niet alleen ons maar ook twintig paarden geamuseerd en je hebt ook jezelf te kijk gezet in die belachelijke roze nachtpon en ook nog eens onze ondergesneeuwde kinderlijke baldadigheid zodanig weten te prikkelen dat wij als gekken met elkaar zijn gaan hossen. Het was...eerlijk gezegd eigenlijk...een en al pret, waarvoor onze welgemeende dank. Maar..., maar... toch leggen wij jou een straf op, en wel deze: jij moet volgend jaar opnieuw ons uitstapje naar Roland Garros organiseren, sterkte daarmee..."
Intikkers
Geen poot hebben om op te staan. – Dus blijf maar liggen.
Naast je schoenen lopen. – Dan kan je ze net zo goed weggooien.
De kat in het donker knijpen. – Dat is mooi, want zo'n knijpkat geeft licht.
De hond in de pot vinden. – Zo, die is gelukkig weer terecht.
Hoge bomen vangen veel wind. – Maar als het nooit waait, hebben ze geen last.
Roeien met de riemen die je hebt. – Lastig, maar roeien zonder riemen is nog veel lastiger.
Van de prins geen kwaad weten. – Jammer, dan valt er niets te roddelen.
Het hele dorp stond op stelten. – Wat een prachtig gezicht!
Het gelag betalen. – Ja, ja, dan valt er weinig te lachen.
Met een mond vol tanden staan. – Schitterend, zo'n gaaf gebit.
Een stuk in de kraag hebben. – Staat heel slordig.
Iemands oor hebben. – Komop, teruggeven.
Iets voor een prikkie kopen. – Doet even pijn, maar dan heb je ook wat!
In de soep lopen. – Wat is hier nut en noodzaak van?
Ruggespraak houden. – Daar heeft een buikspreker geen boodschap aan.
De vuile was buiten hangen. – Wordt die daar schoon van?!
Geld stinkt. – Veel mensen vinden die stank lekker.
Jong geleerd, oud gedaan. – Geldt speciaal voor jongleren.
Tijd is geld. – Ik heb zeeën van tijd, maar toch...
Ouwe koeien uit de sloot halen. – En wat moet je vervolgens met die beesten?!
Een duit in het zakje doen. – Leuk, een zakcentje dus.
Op één been kan je niet staan. – Nee, maar je kunt wel hinken.
Het zwarte schaap van de familie. – Valt tenminste op.
Zo zeker/solide/betrouwbaar als de bank. – Da's 'n goeie!
Door de bank genomen... – Geen twijfel mogelijk!
Beren op de weg zien. – Neem andere route.
Met de kippen op stok gaan. – Ligt niet echt lekker.
De bloemetjes buiten zetten. – Terug naar de natuur, want daar horen ze thuis.
De dans ontspringen. – Mooi zo! Van al dat gehuppel word je alleen maar daas.
Het hoekje omgaan. – Die zien we nooit meer.
Aan de rol gaan. – Behanger worden?
In geen velden of wegen te zien. – Kijk eens op het water.
Loop naar de pomp! – Moet ik soms water halen?
Preken voor eigen parochie. – Thuiswedstrijd.
Je kunt nooit weten hoe een koe een haas vangt. – Precies, want dat is haar nog nooit gelukt.
Iemand de das omdoen. – Dergelijke dienstverlening is absoluut moorddadig.
Er is stront aan de knikker. – Vandaar dat hij niet goed rolde.
Op je handen zitten. – Lastig, hoor.
Elkaars nieren proeven. – Dat doen kannibalen.
Van wanten weten. – Koude handen zijn verleden tijd.
Hij droop af met de staart tussen de benen. – Hij had inderdaad een lange vlecht.
Te grazen nemen. – Alleen koeien vinden dat fijn.
In troebel water vissen. – Wat moet je met verontreinigde vis?
Je kunt m'n rug op. – Wil je me dragen? Mooi!
Baas in eigen buik. – Slogan van ongeboren baby.
Een schietgebedje doen. – Gaat vooraf aan het vuren.
In het geluk trappen. – Daar zit een luchtje aan.
De schaapjes op het droge hebben. – Ze nu nog even laten uitlekken.
Ze niet allemaal op een rijtje hebben. – Dit vraagt om een reset.
Uit de muur eten. – Steengoed!
Bij de pakken neerzitten. – Ja, wat moet men met al die kostuums..
Uit de kleren gaan. – Doet iedereen voor het slapen gaan.
De kleren maken de man. – Geldt niet voor Chippendales.
Iemand een oor aannaaien. – Tja, dat is het werk van de KNO-arts.
Laat je niet kisten. – Cremeren kan toch ook.
'n Roepende in de woestijn. – Niet slim, want je weet dat daar niemand is.
Samen uit, samen thuis. – Kuddedierenmentaliteit?
Op je tandvlees lopen. – Dat ziet er vreselijk gek uit.
Wie wind zaait, zal storm oogsten. – Probleem, waar laat je de oogst?
Gedichten
Pep: versje van vier regels; rijmschema: aabb. Pep staat voor 'paar een paar'. De laatste drie woorden van de tweede regel hebben één lettergreep, waarbij het eerste en derde woord hetzelfde zijn, maar een verschillende betekenis en/of functie hebben. Regel vier bevat een 'nagalm' van het homonieme paar uit regel twee. (De pep is een betrekkelijk nieuw soort vers, bedacht door Fred Penninga, bestuurslid Taalpodium Utrecht/Zeist.)
Peps
vies
Bepaalde dieren zijn niet erg kies,
vooral varkens zijn niet vies van vies.
Zij vreten drab, weten nauwgezet:
vieze varkens worden zeker niet vet.
zak
'k Werkte voor een baas, 'n vent met kak,
en kreeg, godbetert, van die zak de zak.
Het is mij daarna heel goed vergaan:
en hij heeft nu als zakkendrager 'n baan.
do
Een lerares Engels, ene Miss van der Zoe
groette altijd met: "How do you do?"
Was dit zo'n tijdgebonden gril van de mode?
No way, hoort bij de dos and don'ts der omgangscode.
lap
Men vroeg een schoenmaker uit Grootestap
om een bijdrage voor de actie 'Lap een lap'.
Ze hebben flemerig met hem aangepapt,
maar hij heeft 't verzoek aan z'n laars gelapt.
groen
Ik gaf haar een heel sensuele zoen,
en ze zei: "Ik ben zo groen als groen,
maar echt waar, ik wil graag alles leren,"
dus moest ik wel de ontgroening initiëren.
stem
Een heel beroemde operazanger uit Maldegem
zong aldoor lalalah en zei: "Ik stem mijn stem,
ambtshalve moet ik ervoor waken
niet knorrig en ontstemd te raken."
vet
Als punker had hij een kuif als een pet,
gebruikte tonnen gel onder 't motto 'vet is vet'.
Hij verloor echter al op vroege leeftijd zijn haar
en ontvet nu nog steeds zijn hoofd, jaar na jaar.
bleek
Op een grasveldje bij een boerderij te Sneek
lag wasgoed te blinken in de zon: 't bleek een bleek.
Ik had gedroomd van vroeger en was ontdaan:
want in het heden blijkt een blijk niet te bestaan.
boer
Zij was een zemel en een ouwehoer,
rispte hij op, sneerde ze: "Boer laat boer."
Hij had genoeg van haar gebakkelei
en woont thans alleen op een boerderij.
hen
Onze buren houden kippen in een ren
en doneerden ons een hen van hen.
Zij hoort tot 't Rembrandt-ras, heel beroemd,
we hebben haar dan ook Hendrickje genoemd.
sik
Johannes kreeg van het geiten fokken een kick,
maar zei van Marie: "Ik krijg van die sik een sik."
Hij was eigenlijk nooit dubbelzinnig of humeurig,
maar hier was hij bepaald wel ietwat sikkeneurig.
pep
Er is thans voor tobbers een uitlaatklep,
laat u gaan en lees een pep voor pep.
Met dit geestverfrissende vers als maat
zijn verboden pepmiddelen van de straat.
kant
Lord Kant had met zijn gade trammelant
en maakte uiteindelijk Lady Kant van kant.
Nu heeft hij pret en deelt zijn sponde
met een buitengewoon pikante blonde.
zaak
Wij steken nooit met wie dan ook de draak,
maar het O.M. spant tegen onze zaak een zaak.
Witwaspraktijken is waarvoor ze ons laken,
mag je dan niet je eigen zaak schoonmaken?!
strijk
Ik doe de was en hang hem te kijk,
ik haal hem binnen en strijk de strijk.
Dit werk is een ongeschreven wet
en ik doe het al jaren strijk-en-zet.
tong
Een onervaren schar, nog uiterst jong,
zei dat hij verliefd was: "Ik tong een tong."
Hij scharrelde met haar erop los, met animo,
vond echter haar bekakte tongval maar zozo.
zeer
Ik ben gepest en gekrabd keer op keer
en, geloof me: vooral oud zeer doet zeer.
'k Heb één troost: de dader van deze praktijken
zal stellig aan mond- en-klauwzeer bezwijken.
Jeugdherinnering
Onze jeugd is lang vervlogen,
zij ontglipte aan onze hand,
't ging allemaal als vanzelf,
wat ons rest is dromenland.
Als veulentjes op hoge benen
dartelden we door 't polderland,
bezaaid met boterbloemen,
wij waren daar steevaste klant.
We sprongen over slootjes,
haalden niet steeds d' overkant,
maar dat kon ons niet deren,
we droogden door zonnebrand.
In de bongerd bij de boerderij
hingen sappige peren te rijpen,
wij klauterden in een boom,
het ooft was voor 't grijpen.
't Zwerk was fonkelend blauw,
de zon scheen op ons neer
en deed ons hemels stralen,
almaar, aldoor, altijd weer.
Hengelen, voetballen, vliegeren
bekroonden onze kinderjaren,
't was 'n onbekommerd leven,
we wisten van geen gevaren.
De lucht die wij tot ons namen
was ijl en fris, ook onbesmet,
het gras waarop wij ravotten
was zacht als 'n wollen karpet.
Vol ijver plukten we de bloemen,
die er bloeiden in overvloed,
namen ze mee voor moeder,
en die zette 't huis ermee in gloed.
Het is bijna niet te geloven,
maar de tijd heeft ons ingehaald,
wasdom komt op kousenvoeten
en is ongemerkt op ons neergedaald.
Onze jeugd is slechts 'n herinnering
en ons verscheiden is niet veraf,
we leven, zij het in het verleden,
maar te mogen dromen is geen straf.
Reacties
Een reactie posten