Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Nadat ik mijn auto bij het restaurant heb geparkeerd, loopt ik naar het terras. Er staan een paar parasols, maar de meeste schaduw komt toch van de bomen. Ik kijk naar de lavendelvelden aan de andere kant van het spoor, die doorlopen tot aan de voet van de bergen. Samen met Amanda heb ik deze plek uitgezocht; goed bereikbaar met de auto en vlak bij een treinstation. Het terras is nu nog helemaal leeg, maar voor de zekerheid ga ik toch naar binnen om te vragen of we moeten reserveren voor de lunch.
‘Zoek maar een mooi plekje uit,’ zegt de eigenaresse, ‘dan houd ik dat vrij.’
‘Mijn zus komt zo met de trein’, legt ik uit.
‘Ga maar zitten,’ zegt de vrouw. ‘Je kunt de trein zien aankomen en dan heb je nog genoeg tijd om naar het station te lopen, als je haar daar wilt ontmoeten.’
Ongevraagd zet ze een glas water en een plankje met stokbrood, olijven en een stukje kaas op het tafeltje.
‘Van het huis,’ zegt ze.
Het lijkt wel een modeltreintje zoals ik die in de verte ziet aankomen. Op weg naar het stationnetje loopt ik in de brandende zon. De trein stopt net op het moment dat ik het perron oploop. Ik ben opgelucht als ik Amanda zie uitstappen. Hoewel we elkaar hebben gebeld en berichtjes hebben gestuurd, heb ik mijn tweelingzus heel erg gemist.
‘Wat heb ik je gemist,’ is het eerste wat ik zeg. We pakken elkaar vast en Amanda moet lachen om de tranen die ze in mijn ogen ziet.
Ik doet een stap achteruit en bekijkt mijn zus nog eens goed en zegt: ‘Je bent niet meer naar de kapper geweest sinds we elkaar voor het laatst zagen. Zolang heb je het nog nooit gehad.’
‘In Orléans zal niemand me voor jou aanzien. Nog een jaartje en we zijn precies gelijk.’
‘Het lijkt me best lekker om kort haar te hebben, nu ik in Zuid-Frankrijk woon en vaak ga zwemmen. Misschien laat ik het wel kortknippen’, zegt ik.
‘Dat zal Léon niet leuk vinden,’ zegt Amanda.
Het zit haar nog steeds dwars dat Léon voor mij heeft gekozen.
‘Ik heb zoveel dingen aan mijn hoofd, dat ik nauwelijks aan Léon denk,’ reageer ik. ‘Maar wat heb je allemaal bij je voor één nacht?’
Ik pak een van de koffers en al pratend lopen we naar het terras.
De eigenaresse staat al klaar met de menukaarten. Ze zet wijnglazen en waterglazen op tafel. Terwijl ze een fles water neerzet, vraag ze: ‘Witte wijn?’ Ze wacht niet op antwoord, maar loopt naar binnen en komt even later terug met een fles huiswijn. Nadat ze één glas heeft ingeschonken, ziet ze de hand boven het andere glas.
‘Nee, dank u. Ik houd het bij water.’
De vrouw zet de fles neer en laat ons alleen, zodat we hun keuze uit het menu kunnen maken.
‘Je drinkt niet! Waarom niet?’
Terwijl ik dit vraag kijk ik mijn zus in de ogen en dan weet ze het.’
‘Je bent zwanger! Van wie?’
‘De vader is niet belangrijk, die zal verder geen rol spelen.’
‘Maar wie is het? Hier moeten we op drinken’
Terwijl ik mijn glas in één slok half leegdrinkt, besef ik dat mijn zus het echt bij water houdt.
‘Laten we eerst maar bestellen, en dan zal ik je alles vertellen.’
We zijn de enige klanten op het terras, en net als we ons afvragen hoe dit restaurant kan bestaan op deze afgelegen plek, stopt er een groep wielrenners.
‘Laten het alsjeblieft geen Nederlanders zijn,’ zeg ik. Dat het geen Fransen zijn had ik meteen al gezien.
‘Duitsers,’ zegt Amanda.
Het is gedaan met de rust op het terras. De groep bestaat alleen maar uit mannen. Amanda heeft het goed gehoord: het zijn Duitsers. Ze schuiven tafeltjes tegen elkaar, zodat een soort lange biertafel ontstaat. Ze bestellen bier en hebben dan alle aandacht voor ons. Een van de mannen komt zelfs naar ons tafeltje. In slecht Frans vraagt hij of we bij hen aan tafel willen komen zitten. De andere mannen kijken lachend toe.
In goed Duits vraagt Amanda: ‘Weet jouw vrouw, dat je hier andere vrouwen lastigvalt?’
De Duitser kijkt schuldbewust naar zijn trouwring en wil zich omdraaien om terug naar zijn vrienden te gaan, die hem nu uitlachen. Ik krijg medelijden met de jongen en zeg: ‘Als ze allemaal zo knap waren als jij, zouden we graag bij jullie komen zitten.’
Opgelucht dat hij niet echt is afgegaan, loopt de Duitser terug naar zijn tafel, maar een rustig, serieus gesprek over de zwangerschap is niet meer mogelijk. De Duitsers proosten naar ons en nu ze weten dat we Duits verstaan, blijven ze proberen onze aandacht te trekken. Dan stopt er ook nog een volgende groep wielrenners, en nu zijn het wel Nederlanders.
‘Heb je die hele fles in je eentje leeggedronken?’
‘Zonde om een halve fles te laten staan, toch,’ zeg ik, maar eigenlijk heb ik er helemaal niet bij nagedacht toen ik me steeds opnieuw inschonk.
‘Dus ik moet rijden?’ Het is niet echt een vraag maar een constatering.
De navigatie wordt ingesteld op het hotel dat we hebben geboekt. Het is verder dan we dachten, en dat kan komen door de haarspeldbochten in de bergen. De eerste kilometers zijn geen probleem, en natuurlijk wordt de zwangerschap besproken en vooral wie de vader is.
‘Het is een knappe man, intelligent. Wat dat betreft is hij de ideale vader voor mijn kind.’
‘Maar?’
‘Hij is al met iemand anders.’
‘En die vrouw gaat hij niet voor jou verlaten?’
‘Ik moet nu op de weg letten, ik vind dit doodeng.’
We hebben allebei hoogtevrees, maar een fles wijn bij de lunch maakt verschil.
‘Rij toch door! We hebben een hele file achter ons.’
We worden gepasseerd, maar er zijn er ook die dat niet aandurven. Die blijven achter ons rijden, heel dicht erachter ons.
‘Ik moet plassen.’
‘Waarom heb je dat niet in het restaurant gedaan, net als ik?’
We kijken uit naar een plek waar we even kunnen stoppen. Dan kunnen de auto’s ook passeren.
‘Daar kun je stoppen.’
Ik klim over de vangrail, maar het loopt daar na een meter al steil naar beneden. Terwijl ik plas houd ik me met één hand vast aan de vangrail. Ik kijk niet naar beneden.
‘Ik kan dit niet! Ik rij niet meer verder,’ zegt Amanda als ik weer terug ben bij de auto.
‘Laat mij dan maar,’ zeg ik en ik ga achter het stuur zitten.
‘Maar je hebt gedronken, je hebt veel te veel gedronken.’
‘We zijn niet in Nederland. Hier is het heel normaal om wat te drinken bij de lunch.’
Ik kijkt goed uit voordat ik de weg oprij, en neemt de haarspeldbochten met hoge snelheid. We hebben nu geen auto’s achter ons en ik ga nu zelfs anderen inhalen.
‘Doe eens rustig aan! Ik durf niet te kijken,’ roept Amanda.
Bij iedere bocht kijk ik in de diepte, maar het doet me niets, en er is een stevige vangrail. Als we de bergen verlaten komen we op een weg zonder vangrail.
‘Hier durf ik wel weer te rijden’, zegt Amanda.
We stoppen en wisselen van plek. Amanda rijdt ook nu weer veel te voorzichtig.
‘Rij eens door!, zeg ik weer, ‘We hebben een bus achter ons, en jij rijdt midden op de weg.’
De bus heeft er genoeg van en gaat passeren.
Het wordt weer wat bergachtiger en nu is er een eenvoudige, houten vangrail. Een groepje wielrenners komt ons tegemoet. Ze laten maar weinig ruimte voor ons over.
‘Gewoon langs de vangrail blijven rijden,’ zeg ik. ‘Ze rijden wel om ons heen.’
We hebben waarschijnlijk een paaltje van de vangrail geraak. De planken houden de auto niet tegen. Hier is geen afgrond, maar het loopt wel naar beneden. Sturen heeft geen zin meer. We raken iets, de auto kantelt en blijft dan met een klap stilstaan.
Dat is nog goed afgelopen denk ik, maar dan ruik ik benzine. Mijn eigen veiligheidsgordel krijg ik gemakkelijk los, maar die van Amanda is lastiger.
‘Maak je gordel los! We moeten eruit,’ roep ik, maar en komt geen reactie. Ik zie helemaal geen beweging. Haar arm hangt slap opzij. Ik heb mijn hoofd gestoten en voel me misselijk. Eindelijk krijg ik de veiligheidsgordel van mijn zus los. Ze valt tegen me aan. Ik krijg mijn portier niet open. Ik probeer bij het portier aan bestuurderskant te komen, maar het levenloze lichaam van mijn zus ligt in de weg. Het lukt me om me langs haar heen te wringen, maar dan kom ik niet verder. Ook het portier aan die kant krijg ik niet open. Hoelang ik daar heb gelegen weet ik niet, maar ik hoor een ambulance of een gendarmeauto aankomen. Ik zie hoe mijn zus uit de auto wordt getild. Het is echt niet goed met haar. De auto wordt rechtgezet en dan wordt de andere portier opengemaakt. Ik probeer zelf uit te stappen, maar moet geholpen worden. Ik kan niet goed zien en wrijf over mijn ogen, maar door het bloed aan mijn hand wordt het daar niet beter van. Ze helpen me voorzichtig uit de auto. Ik pak de handtas aan, die een hulpverlener me aangeeft.
Pas nadat ze me in het ziekenhuis hebben onderzocht en behandeld, willen ze mijn vragen beantwoorden. Als ik de vrouwelijke gendarme aankijk, weet ik het al: ik heb geen zus meer. Het belangrijkste in mijn leven ben ik kwijt.
‘Amanda, ik heb heel slecht nieuws voor je. Je zus is overleden. Jessica was opslag dood.’
Ik zeg niets, maar ik weet dat Jessica niet dood is.
Na een tijdje vraag ik: ‘Mijn ouders, weten zij het?’
‘Nee, we hebben geen contactgegevens van je ouders. Spreken ze Frans?’
Voor ik kan antwoorden, hoor ik de telefoon overgaan.
‘Oom Adelbert?’ zeg ik verbaast als ik zijn stem herken.
‘Gecondoleerd met je zus,’ zegt hij met zijn zware stem.
‘Hoe wist u het?’
‘De auto staat op mijn naam. De gendarmerie heeft contact met me opgenomen. Er is een advocaat naar je onderweg.’
‘Hoezo, een advocaat?’
‘Ik begreep van de politie dat de bestuurder onder invloed van alcohol was tijdens het ongeluk. Daar kan de verzekering moeilijk over gaan doen.’
‘U beseft toch wel dat mijn zus dood is,’ zeg ik huilend. Hoe kan hij zich nu zorgen maken om de verzekering van zijn auto.
‘Het is de beste advocaat die je kunt krijgen op dit gebied,’ gaat mijn oom verder.
‘Mijn zus is dood!’
‘Ik zal je ouders informeren. Ik neem aan dat je dat nog niet gedaan hebt, Amanda?’
Nee! Dat moet ik zelf doen. Ik moet dat zelf doen, maar ik zie daar zo tegenop, dat ik hem maar laat begaan. Mijn oom zal mijn ouders vertellen, dat ik dood ben realiseer ik me nu.
Pierre-Lucas Bernard heet de advocaat, en hij is niet alleen gekomen. Een jonge vrouw, Sophie Caron, stelt hij voor als zijn assistente. Ik heb nu al uren achtereen gehuild en kan daar ook nu niet mee stoppen. Ik zoek in de handtas naar zakdoekjes, maar kan die niet vinden. Dan zie ik dat de verpleging een doos met tissues heeft neergezet; ze zullen geweten hebben dat ik slecht nieuws te horen zou krijgen. Na mij gecondoleerd te hebben, vraagt de advocaat hoe het met me gaat. Daar heb ik geen antwoord op. Nu de advocaat er is, meldt ook de gendarme zich weer.
‘Ik heb de gendarmes duidelijk kunnen maken dat er, zonder advocaat, niet met je gesproken mag worden.’
‘Waarom heb ik een advocaat nodig?’ vraag ik.
Voor ik antwoord krijg, komen twee gendarmes binnen. Een man in uniform die me bekend voorkomt; misschien heb ik hem direct na het ongeluk gezien. De vrouw in burger stelt zich voor als rechercheur Chloé Martin.
‘Waar is de tolk?’ vraagt Pierre-Lucas.
‘Hoezo een tolk?’ vraag ik. ‘Ik spreek toch Frans?’
‘De verdachte is Nederlandse en heeft recht op een tolk,’ zegt Sophie Caron.
‘Zonder tolk wordt er niet met de verdachte gesproken,’ vult Pierre-Lucas aan.
‘Hoezo verdachte?’ vraag ik. ‘Ik wordt toch nergens van verdacht?’
Rechercheur Chloé Martin wil zich tot mij richten, maar Pierre-Lucas zegt: ‘Niet zonder tolk, en daar moeten jullie voor zorgen. Daar heeft de verdachte recht op.’
Door al deze verwarring ben ik opgehouden met huilen merk ik. Chloé Martin gebaart naar de gendarme in uniform, en zonder verder wat te zeggen verlaten ze mijn kamer.
‘Wat is dat nou met die tolk?’ vraag ik.
‘Dat geeft ons de tijd om het samen te bespreken. Hoeveel had je gedronken, en hoe lang was dat voor het ongeluk?’
‘Eén fles witte wijn. Een fles die ik met mijn zus had willen delen. Dat was tijdens de lunch, dus een uur voor het ongeluk, denk ik.’
‘Zat jij achter het stuur tijdens het ongeluk?’
‘Nee! Mijn zus reed.’
‘De politie denk daar anders over.’
‘Maar waarom denken ze dat?’
‘Ze geloven niet dat iemand die niet gedronken heeft, zomaar de vangrail kan inrijden.’
‘Toch is het zo gegaan.’
‘Je hebt wel achter het stuur gezeten,’ neemt Sophie het over.
‘Ja, ik heb achter het stuur gezeten. Ik heb zelfs gereden, maar niet tijdens het ongeluk.’
‘De vingerafdrukken van jullie allebei zijn op het stuur en op de versnellingspook gevonden.’
‘Ja, dat kan ook niet anders. We hebben allebei gereden, maar mijn zus reed tijdens het ongeluk, en zij had geen druppel gedronken.’
‘Dat klopt wel met de conclusie van de politie. Er is geen alcohol in het bloed van je zus aangetroffen. Wanneer jij hebt gereden, is verder niet relevant. Je verklaart dat je eerder wel hebt gereden, maar dat je zus tijdens het ongeluk reed. Wanneer jij reed is niet relevant, en zo moet je dat ook beantwoorden.’
‘Ze hebben dus het bloed van mijn overleden zus onderzocht. Ik wil niet dat ze verder onderzoek bij haar doen.’
‘Wat voor een soort onderzoek heb je daarbij in gedachten?’ vraagt Pierre-Lucas nu geïnteresseerd.
‘Ze mogen haar niet opensnijden en mocht zij bijvoorbeeld zwanger zijn geweest tijdens haar overlijden, dan wil ik niet dat onze ouders dat horen.’
‘Zwanger, zeg je?’ vraagt Sophie. ‘Je zus die anders een halve fles wijn met je zou drinken, dronk nu water. Dan mogen we een zwangerschap inderdaad niet uitsluiten.’
‘Ik zorg ervoor,’ zegt Pierre-Lucas. ‘Laat dat maar aan mij over.’
Pas twee dagen later is de tolk beschikbaar. Hij heeft een Nederlandse moeder, maar heeft zijn hele leven in Frankrijk gewoond.
‘Ik heb de laatste maanden vrijwel alleen maar Frans gesproken,’ zeg ik. ‘Het is best lastig om Nederlands te praten als iedereen om me heen Frans praat.’
Ook met hem praat ik Frans. Ik vertel waar ik in Nederland woon, en waarom ik nu in Frankrijk ben.
‘Ik hoor nauwelijks dat je uit Nederland komt,’ zegt de tolk. ‘Was het een idee van de advocaat om mij erbij te halen?’
‘Geen commentaar,’ zeg ik lachend, maar dan heb ik ineens het gevoel dat ik niet mag lachen en begin ik spontaan weer te huilen. De tolk weet niet wat hij daarmee aan moet.
‘Sterkte,’ zegt hij, ‘we zien elkaar binnenkort weer.’
Mijn telefoon gaat. Het is onze moeder, of moet ik nu mijn moeder zeggen. Ik neem niet op. Sophie komt langs om te vragen of ik me goed genoeg voel om naar de gendarmerie te gaan. Ik snap niet waarom ik nog steeds in het ziekenhuis lig, en zeg: ‘Ik wil hier weg.’
Even later krijg ik een berichtje van oom Adelbert, met de naam en adres van een hotel dat hij voor me heeft geregeld.
Op het politiebureau word ik verhoord door rechercheur Chloé Martin, terwijl Sophie me bijstaat. Pierre-Lucas is niet meegegaan naar de verhoorkamer.
‘Zo laten we merken dat we sterk staan,’ zegt hij. ‘Als een gerenommeerde advocaat zoals ik me zorgen zou maken over de uitkomst, zou ik het niet aan mijn assistente overlaten.’
Wat onbescheidenheid past deze advocaat uitstekend bij oom Adelbert.
‘Uit bloedonderzoek is gebleken dat u alcohol hebt gebruikt, kort voor het ongeluk,’ begint rechercheur Chloé Martin.
Volkomen onnodig vertaalt de tolk het voor me.
‘Dat kan zo zijn,’ interrumpeert Sophie, ‘maar het is niet relevant, omdat zij de auto niet bestuurde. Het alcohol gebruik van mijn cliënte is een privéaangelegenheid die ze niet met de gendarmerie zal delen.’
Weer moeten we wachten op de vertaling. Dan zeg ik: ‘Ik had een fles witte wijn gedronken bij de lunch.’
Sophie zucht diep, maar zegt niets.
‘Een hele fles witte wijn?’ vraagt de rechercheur nog voor de zekerheid.
‘Ja, een hele fles.’
‘Kunt u ons uitleggen hoe het ongeluk kon gebeuren?’
Ik begin in het Frans, maar op aanwijzing van Sophie ga over op Nederlands. Ik vertel van de hoogtevrees, die we allebei hebben, en over de bus die te dicht achter ons reed en ons passeerde. Ik krijg genoeg van het wachten op de vertaling en ga door in het Frans.
‘Een groepje wielrenners kwam ons tegemoet. Ze daalden af met hoge snelheid en lieten weinig ruimte voor het verkeer dat de berg opging. Ik zei tegen mijn zus dat ze gewoon langs de vangrail moest blijven rijden, omdat de wielrenners wel om ons heen zouden rijden, maar ze raakte de vangrail, of eigenlijk een paaltje van de vangrail.’
Ik huil weer en kan niet goed verder vertellen. Sophie vraagt om een onderbreking van het verhoor, maar ik gebaar dat dat wat mij betreft niet hoeft.
‘Jullie hadden geen van beiden een veiligheidsgordel om. Waarom was dat?’
‘Natuurlijk hadden we die om terwijl we reden, maar die heb ik losgemaakt, omdat ik snel de auto uit wilde. Ik dacht dat ik benzine rook.’
‘Uw zus heeft zelf haar gordel losgemaakt?’
Ik kijk Sophie aan en zeg: ‘Wat is dit voor een vraag? Ze hebben me verteld dat ze op slag dood was.’
‘Dat klopt, alles wijst erop dat uw zus op slag dood was. Laat ik het anders formuleren: heeft u de veiligheidsgordel van uw zus losgemaakt?’
‘Ja, eerst lukte het niet, maar even later kreeg ik die toch los.’
De tolk leunt achterover, maar volgt het verhoor wel.
‘Doordat de veiligheidsgordels niet meer vastzaten, is het nu onduidelijk wie de auto bestuurde op het moment van het ongeluk.’
‘Mijn zus reed!’ zeg ik en eigenlijk wil ik het daarbij laten, maar dan begint ze over de aanwijzingen, dat ik op de bestuurdersplaats heb gezeten. Mijn vingerafdrukken zijn op de bestuurdersplaats gevonden.
‘Alleen die van haar?’ vraagt Sophie.
‘Nee, ook die van haar zus.’
Sophie vraagt om het verhoor te beëindigen.
Als we uit de verhoorkamer komen, spreekt Pierre-Lucas rechercheur Chloé Martina aan. Hij kijk tevreden, maar hij lijkt altijd wel tevreden met zichzelf.
‘Ik vraag u dringend, dit onderzoek af te sluiten. Mijn cliënte reed niet op het moment van het ongeluk.’
Chloé Martina lijkt toch geïntimideerd door de zekerheid waarmee de advocaat dit zegt, maar geeft aan dat het verhoor is beëindigd, maar het onderzoek nog niet.
‘Als jullie het onderzoek niet meteen afsluiten met de conclusie dat de overleden zus van mijn cliënte de auto bestuurde tijdens het ongeluk, zullen we de instantie die verantwoordelijk is voor de veiligheid op die weg aanklagen en een aanzienlijke schadevergoeding eisen.’
‘Is dat wat uw cliënte wil?’ vraagt Chloé Martina, terwijl ze mij aankijkt. ‘Dat zal het onderzoek alleen nog maar langer laten duren.’
‘Wat mijn cliënte wil, is niet relevant. Er is nog een belanghebbende: de eigenaar van de auto, de heer Adelbert Kroon, en die heeft aangegeven dat hij een uiterst zorgvuldig technisch onderzoek verwacht.’
Natuurlijk belachelijk dat de schade aan de auto nu aanleiding is voor technisch onderzoek, terwijl het natuurlijk om de dood van mijn zus moet gaan.
‘Jullie doen maar,’ zeg ik. ‘Ik wil terug naar mijn hotel.‘
‘Ga je mee?’, vraag ik aan de tolk, die in hetzelfde hotel zit. Hij heet Jean-Mark. Het zijn de voornamen van zijn Franse en zijn Nederlandse opa vertelde hij.
Tot onze verbazing zien we dat Sophie ook al in ons hotel is. Ik kijk naar Jean-Mark en zie dat hij teleurgesteld is. Wat hij verwacht had dat er zou gebeuren als we samen in het hotel zouden zijn, weet ik niet, maar ik zou hem sowieso moeten teleurstellen. Hij is vrijgezel, heeft hij me verteld. Dat zo’n man niet begrijpt dat ik totaal niet in hem geïnteresseerd ben, nu mijn zus net is overleden.
‘Heb je even?’ vraagt Sophie.
We kiezen een tafeltje aan de rand van het terras, zodat we rustig met elkaar kunnen praten. We hebben een karaf rosé besteld en laten er wat hapjes bij serveren. Dan vraagt Sophie: ‘Ben je echt van plan om verder als Amanda door het leven te gaan?’
Mijn eerste reactie is om te ontkennen, maar Sophie lijkt zo zeker van haar zaak.
‘Sinds wanneer weet je het?’ vraag ik.
Sophie reageert niet direct. Ze eet wat en neemt een slok. Dan zegt ze: ‘In het ziekenhuis, na het ongeluk.’
‘Weet Pierre-Lucas het ook?’
‘Nee, hij was, net als de gendarmes, volledig gefocust op de vraag wie de auto bestuurde tijdens het ongeluk. Pierre-Lucas is ook niet het soort man dat zoiets zou opvallen.’
‘Wat is jou dan wel opgevallen?’
‘Je keek steeds naar die handtas van je. Je keek erin en haalde er wat uit. Mijn eerste gedachte was dat je aan geheugenverlies leed. Het was alsof je alles voor het eerst zag.’
‘Ik zag het ook voor het eerst,’ geef ik toe. ‘Ik zocht tissues.’
En toen vond ik een boekje. Bij de eerste bladzijde zag ik al dat Amanda het als dagboek had gebruikt. We hebben elkaar plechtig beloofd dat we elkaars dagboek nooit zullen lezen. Zo’n afspraak is nodig wanneer je als pubers de slaapkamer deelt. Ook nu zal ik proberen me eraan te houden.
‘Wanneer nam je de beslissing om als Amanda verder te gaan?’
‘Dat heb niet echt besloten. Die verwisseling van onze handtasjes was een vergissing van een van de hulpverleners. Rechercheur Chloé Martin noemde me Amanda en vertelde me dat Jessica was overleden. Ik dacht al dat mijn zus het niet overleefd had, maar tot dat moment had ik nog een beetje hoop. Die verwisseling van onze namen, had op dat moment niet mijn aandacht. Dat kwam later en terwijl iedereen zich druk maakte over wie er gereden had op het moment van het ongeluk, drong het tot mij door dat ik gewoon als Amanda door kon gaan.’
Sophie kijkt me aan en vraagt: ‘Het gaat je om de erfenis?’
‘Hoe weet jij van de erfenis?’ vraag ik.
‘Wij werken voor je oom en zijn daardoor goed op de hoogte van zijn financiële situatie. Gezien zijn gezondheid hebben we ons ook laten informeren over de situatie na zijn dood.’
‘Je weet ook dat hij gezegd heeft, dat hij mij zal onterven?’
‘Nee, we hebben onlangs nog contact gehad, en toen was de status dat de erfenis in drie delen zou worden verdeeld. In grote lijnen kun je zeggen dat het Nederlandse vastgoed naar je ouders gaat en alle bezittingen in Frankrijk naar Amanda en jou samen.’
‘Als je denkt dat je, door de identiteit van je zus aan te nemen, haar deel van de erfenis kunt opeisen, dan moet ik je uit je droom helpen. Die identiteitsverwisseling zal worden ontdekt.’
‘Maar ons DNA is hetzelfde en zelfs onze ouders kunnen ons niet met zekerheid van elkaar onderscheiden.’
‘Jullie DNA is hetzelfde, maar jullie vingerafdrukken zijn verschillend. Jullie paspoorten bevatten biometrische gegevens, waaronder de vingerafdrukken. Met een paspoort van vóór 2010 zou je hier nog mee weg kunnen komen, maar nu zou je nooit een nieuw paspoort kunnen krijgen.’
Dit is een tegenvaller, die ik even moet verwerken.
‘Maar als we hetzelfde DNA hebben, dan zijn we toch gelijk? Hoe kunnen dan onze vingerafdrukken anders zijn?’
‘Al je vingers hebben een andere afdruk,’ zegt Sophie terwijl ze naar haar eigen vingertoppen kijkt. 'Ze zijn willekeurig binnen één individu, en dat geldt ook voor eeneiige tweelingen.’
Ik moet hierover nadenken. Het klinkt heel aannemelijk, maar toch wil ik nog even Amanda blijven. In ieder geval tot ik weet hoe het met de erfenis zal aflopen.
‘Het is dat de gendarmes geen enkele twijfel aan je identiteit hebben, maar anders zouden ze je vingerafdrukken vergelijken met die van de paspoorten, en zouden ze weten dat je Jessica bent,’ zegt Sophie terwijl ze me ernstig aankijkt.
‘Voor de gendarmerie is de zaak toch afgesloten?’
‘Nog niet, maar lang zal het niet meer duren,’ stelt ze me gerust.
Sophie wordt gebeld door Chloé Martina.
‘Waar is dat stuk vangrail gebleven!’ vraagt ze aan Sophie.
De rechercheur is woedend en ze doet geen poging dat te verbergen. Nog geen half uur later is ze in het hotel. Het leek Sophie goed om Pierre-Lucas hierbij te betrekken.
‘We wachten nog even op mijn collega,’ zegt ze tegen Chloé Martina.
Als Pierre-Lucas er eindelijk ook is, zegt Sophie: ‘Het stuk vangrail is overgedragen aan een bedrijf dat gespecialiseerd is in onderzoek naar verkeersongevallen. We zullen de conclusies van het onderzoek met jullie delen.’
‘Het zal de basis zijn van de schadevergoeding die we gaan eisen,’ vult Pierre-Lucas aan.
‘Jullie hebben niet het recht om een stuk vangrail mee te nemen. Het kan van belang zijn voor het nog lopende onderzoek.’
‘Luister nou eens even,’ zegt Pierre-Lucas rustig. ‘Om na het ongeluk weer verkeer op de weg te kunnen toelaten, is er een vrachtauto gekomen. Het beschadigde stuk vangrail is op die vrachtauto geladen en afgevoerd. Nadat die wagen was vertrokken, is een nieuw stuk vangrail geplaatst. Wij vonden de oude vangrail op een terrein waar de gemeente bouwmaterialen opslaat. Kijk maar eens mee.’
Pierre-Lucas opent zijn laptop, en hij start een filmpje. Daar is te zien dat Sophie het bouwterrein oploopt. Ze loopt naar het stuk vangrail en wenkt een man in overall.
‘Werk u hier?’
De man bevestigt dat.
‘Mogen we dit meenemen?’
‘Wat wilt u daarmee? Het is niet geschikt om als brandhout te gebruiken.’
Sophie antwoordt niet meteen, maar zegt dan: ‘Het maakt toch niet uit wat ik ermee doe?’
‘Nee, maar hoe wilt u het meenemen?’
Sophie wenkt in de richting van de camera, en er komt een vrachtautootje het terrein oprijden. Twee mannen laden het hout op de wagen en rijden weg.’
‘U moet dit stuk vangrail onmiddellijk teruggeven,’ eist Chloé Martina.
Pierre-Lucas schrijft een adres op een briefje en overhandigt dat aan haar.
‘Daar kunnen jullie het afhalen; ons onderzoek is inmiddels afgerond.’
Nadat ik weer alleen met Sophie ben, zegt ze: ‘Ik neem aan dat je duidelijkheid wil hebben of dat testament?’
‘Ja, als ik al onterfd ben, is de enige mogelijkheid die overblijft dat Amanda het huis erft.’
‘Amanda is dood,’ zegt Sophie.
‘Daar hoef je me echt niet aan te herinneren. Ik denk de hele dag aan niets anders, maar ik blijf Amanda, tot ik zeker weet dat ik als mezelf recht heb op de villa.’
Sophie begint nog een keer uit te leggen dat een identiteitswissel met mijn overleden zus kansloos is. Ik zeg dat ik dat begrepen heb, maar dat ik het toch nog even als mogelijkheid open wil houden. Sophie laat het daarbij en pakt haar telefoon.
‘U spreekt met een advocate uit het team van meneer Adelbert Kroon,’ hoor ik haar zeggen. Ze heeft de notaris gebeld die verantwoordelijk is voor het testament van mijn oom.
‘Die afspraak gaat dus niet door?’ vraagt Sophie.
Nadat ze het gesprek heeft beëindigd, zegt ze: ‘Je oom had inderdaad een afspraak staan om zijn gewijzigde testament te ondertekenen, maar die afspraak heeft hij afgezegd, omdat hij ervan overtuigd is, dat jij bent overleden.’
‘Dan moet ik snel in actie komen,’ zeg ik, ‘voordat hij erachter komt dat ik nog leef.’
‘En aan wat voor actie denk je?’ vraagt Sophie.
‘Kan hij geestelijk al zover heen zijn, dat hij zijn testament niet meer mag wijzigen?’
‘Dat kan ik niet beoordelen, maar in deze fase van zijn ziekte, ligt de nadruk op het verlichten van de klachten. De medicatie die toegepast wordt kan het hem onmogelijk maken om beslissingen te nemen over zijn testament, maar je moet er rekening mee houden, dat hij tijdelijk kan stoppen met zijn medicijnen, waardoor hij weer volledig handelingsbekwaam is.’
Sophie is vertrokken en ik spreek met Jean-Mark af in de bar van ons hotel. Net als hij voor ons heeft besteld, belt mijn vader. We hebben elkaar al een paar keer gesproken sinds het ongeluk. Het gaat niet goed met mijn moeder.
‘Ze praat niet,’ zegt mijn vader. ‘Ze is nu thuis, maar we moeten binnenkort weer naar het ziekenhuis voor verder onderzoek.’
Mijn moeder heeft een TIA of een beroerte gehad. Vrijwel zeker door de schrik en de stress van het ongeluk. Ze probeerde me te bellen, maar ik nam toen niet op. Of dat verschil had gemaakt weet ik niet, maar het voelt niet goed. Wat er toen verder ook speelde, ik had met mijn moeder moeten spreken.
‘Ik moet naar haar toe,’ zeg ik tegen Jean-Mark.
‘Je mag het land niet verlaten,’ herinnert hij me. ‘Misschien kan je advocaat regelen dat je bij je moeder op bezoek mag.’
‘Ik wil nu naar haar toe,’ zeg ik.
‘Ok, je kunt mijn auto gebruiken. Wil je dat ik meega om te rijden?’
We besluiten, dat het beter is dat ik alleen ga. Ik zal de volgende morgen vertrekken. We eten samen in het hotel, en na nog één drankje aan de bar, ga ik naar mijn kamer. Jean-Mark zie ik weer bij het ontbijt.
‘Ik zorg dat ik over twee dagen terug ben,’ zeg ik.
In het hotel kan ik een lunchpakket laten klaarmaken. Ik bedank Jean-Mark en rijd richting Parijs. Als ik Parijs voorbij ben denk ik nog dat ik in één keer kan doorrijden, maar dan merk ik dat ik daar veel te moe voor ben. In Noord-Frankrijk overnacht ik in een klein hotelletje. Ik wordt later wakker dan ik van plan was. Na een goed ontbijt rijd ik uitgerust verder.
Reacties
Een reactie posten