Doorgaan naar hoofdcontent
Over deze websiteOp De Slushpile publiceren schrijvers hun boeken, verhalen en gedichten. De redactie selecteert de beste ingezonden werken. Lezers geven met hartjes en reacties hun mening.Meer informatie

Boek van de week



Nieuw en populair

InfoBeoordeeld door lezers. Aantal hartjes, reacties en de plaatsingsdatum bepalen de volgorde van de lijst. Nieuwe verhalen krijgen de eerste 8 uur een boost voor zichtbaarheid. 💙=Aanrader van de redactie. Korte verhalen en gedichten worden in principe niet door de redactie geselecteerd, iedereen kan plaatsen wat hij wil.

[Wordt opgehaald]


Laatste reacties:




Recent toegevoegd

Mossel - H7 Musket

Tjeerd
342 jaar voor nu


Midden op De Breach wijst hij naar een ladder die ze blijkbaar met zijn poten in het stevige, gele zand hebben gezet. Ik hou mijn hand boven mijn ogen en kijk naar boven. Het ding gaat tot halverwege de brokstukken. Een werkman klimt er juist vanaf.
“Daar naar boven en dan achter de kathedraal weer naar beneden,” zegt Gilby.
“Jullie zijn voortvarend,” zeg ik.
Gilby houdt de ladder vast terwijl ik mijn voet op de eerste sport zet. Als ik één stap zet, is mijn kruis ter hoogte van zijn mond. Eén seconde blijf ik zo staan. 
“Kapitein Tungsten houdt niet van tijdverspilling,” zegt hij, “time is money, time is money.
Ik knik en klim naar boven. De ladder wiebelt en schommelt en er dwarrelt gruis naar beneden van waar hij tegen de muur leunt. Als ik halverwege ben, buigt de ladder zó ver door, dat hij van elastiek lijkt.
“Bovenaan over de grote steen klimmen,” roept Gilby van beneden, er is een grip voor uw hand, dan bent u zo boven!”
Zweet druipt van mijn voorhoofd en ik pak de volgende sport vast waar veel aangekoekt gruis of klei aan kleeft. Ik hijs me op en hou mijn lichaam zo dicht mogelijk tegen de ladder gedrukt.
Bovenaan is inderdaad een greep. Ik trek me de grote steen op, hijg en spuug op de rotsen. “Godverdomme,” fluister ik. Een moment later staat Gilby al naast me. Hij wijst, wij klimmen langs een smal pad tussen de brokstukken en een twintigtal stappen later staan wij bovenop de muur. De wind waait door mijn haren.
“Jezus christus,” zeg ik.
De muur heeft geen borstwering, zoals wij gewoon zijn op middeleeuwse kasteelmuren aan te treffen, maar om de tien á vijftien meter steekt er een enorme, kogelvormige rots uit, zodat het lijkt alsof de muur tanden heeft. De tanden en heel de muur hebben dezelfde okerkleurige tint als het zand van De Breach. De bovenkant van de muur is bedekt met oranje, bruine en grijze onregelmatige tegels die naar beide kanten afhellen. Alleen in het midden kan je veilig lopen. Het ziet er naar uit dat als je een enkele misstap maakt, je zo naar beneden glijdt.
Ik kijk om me heen. Achter ons ligt het schip met zijn masten en zijn gestreken zeilen in het groene wier van de zeekom. De zee verderop is roze van de zon die laag aan de hemel staat. Voor ons ligt een uitgebreid bos waar her en der gele spitsen uitsteken. Zijn het dezelfde spitsen die wij ook binnen de muur aantroffen? Ik denk het. De gespleten rotspartij achter de kathedraal torent donker en dreigend boven dit alles uit.
“Kom snel,” zeg Gilby.
“Wat is er gebeurd? Zeg toch iets, man.”
Gilby zegt niks, maar loopt voor mij uit over het midden van de aflopende muur, zijn gespierde rug iridiserend in de late zon. Mijn God, als hij wist wat ik dacht, zou hij me dan vermoorden? Of denkt hij hetzelfde als ik? Zijn billen zijn rond en stevig als van een paard, als van een stomend werkpaard. Verdomme.
Als we langs de zoveelste stenen ‘tand’ lopen, valt me iets op. Ik hou halt en veeg er met mijn hand overheen. In de harde steen, die van een soort graniet moet zijn, of basalt, heel anders dan de rest van de muur, is op kniehoogte een teken gekerfd. Het ziet er ingewikkeld uit, zoals Japans schrift, of misschien als een hieroglyph. In de diepte van de groef zie ik resten rode verf of misschien is het was.
Ik frons en kijk de andere stenen langs. Dan haal ik mijn notitieboekje tevoorschijn en maak een aantekening.
“Snel meester, er is weinig tijd,” roept Gilby vanuit de verte.
Ik knik en ren achter hem aan. Op sommige plaatsen is de muur overwoekerd met braamstruik, waar iemand een gat in heeft geknipt. De grote doornen haken in mijn overhemd en trekken de stof kapot.
“Heinen komt eraan!” roept Gilby bij een volgende ladder naar beneden. We zijn bij de rand van de gespleten rots. Op verschillende plekken steken er knoestige, verwrongen bomen uit, die kraken in de wind. De eierschaal spitsen van de kathedraal, die tot de hoogste van de stad behoren, komen slechts tot halverwege deze machtige formatie.
Deze ladder is korter dan de eerste en steunt een vijftal meter onder ons op een plateau van puin.Vanaf daar is een pad dat tussen de eierschaal constructies doorslingert.
“Kan je me nu vertellen wat er is gebeurd?”
“Een grot, ze hebben een grot gevonden. Meneer Hoogstins is gewond.”
“Is hij gevallen?”
Gilby kijkt me aan. Er gaat een trilling over zijn grote oogbollen alsof je een steentje in een stilstaand water gooit. “Ik denk het niet.”
Ik keer me om, grijp de bovenkant van de ladder en zet mijn voet erop. Op dat moment klinkt er een gil die echoot tussen de eierschalen en pas dan wegsterft. “Nee! Nee! Nee! Nee! Alsjeblieft! Alsjeblieft niet!” klinkt Coenraads stem.
Gilby overhandigt me mijn pukkel en ik daal de ladder af.
Het pad tussen de eierschaal-kathedraal en de gespleten rots is smal en op sommige plekken zeer donker. Er sijpelt water langs de kathedraal dat zich in stroompjes verzamelt en tussen de brokstukken van het pad doorloopt. Hier en daar zijn enkeldiepe modderplassen van geel, troebel water. Ik moet oppassen waar ik mijn voeten neerzet. Als ik bij een poortje kom, dat overduidelijk geconstrueerd is, maar niet volgens de regels van de ons bekende bouwkunst; er is bijvoorbeeld geen sluitsteen toegepast maar gekromde, bijna omega vormige balk, moet ik mij buigen om er onderdoor te kunnen. Van de andere kant hoor ik een beestachtig hijgen, huilen bijna. Het is een kreunend snikken.
Ik strompel door het poortje, mijn haren langs het plafond, mijn schoenen doen het water klotsen.
Bij de andere kant staat een slaaf van wie ik de naam niet ken en die wijst me naar een stuk rots waar een enorme struik overheen hangt. De struik is minstens drie verdiepingen hoog. Daar staat een drietal mannen en ik zie Tungstens hoed met de veer op de grond liggen.
Ik moet over een boomstam klimmen om bij ze te komen. De takken haken in mijn haren en ik trek ze los.
Nu zie ik Coenraad op de grond liggen. Tungsten zit op zijn knieën bij zijn hoofd en houdt dat met twee handen vast. Coenraads ogen staan wijd open en zijn mond ook. Zijn gehijg suist in mijn oren.
‘Rustig maar, rustig maar, rustig maar,” zegt Tungsten.
“Ik ga dood Tungsten, ik ga dood.”
Ik duw de mannen opzij en laat me naast zijn lijf op mijn knieën vallen. Dode takjes kraken onder mij.
Ik knik naar Tungsten.
Als reactie knikt Tungsten naar Coenraads benen waar een doek overheen ligt.
Ik til de doek op. Er komt een walm onder vandaan die doet denken aan een slachterij. In het schemerlicht onder de doek zie ik een bebloede broek, slordig afgescheurd bij het bovenbeen, met repen er nog aan en ik zie een afgebroken dijbeenbot tussen hompen gerafeld vlees.
Ik laat de doek weer zakken.
“Wat is er gebeurd?” zeg ik.
Tungsten buigt zich naar Coenraads hoofd. “Coenraad, zeg de dokter wat er is gebeurd.”
Coenraad kijkt mij aan, zijn ogen bloeddoorlopen, zijn wenkbrauwen hoog opgetrokken. Hij opent zijn mond, zijn tong gaat schokkerig naar voren.
Dan valt zijn hoofd opzij.
“Coenraad? Coenraad?” Tungsten draait het hoofd naar zich toe en schudt het heen en weer, “Coenraad, alsjeblieft!”
Ik laat me achterover zakken en kijk naar het touw dat om Coenraads middel geknoopt zit en dat vanaf daar naar boven loopt, de enorme struik in. Op een hoogte van drie meter zie ik een donkere, ronde ingang van wat de grot moet zijn. Er zit een bizar afdakje boven van hompige, gele klei, als de ingang van een zwaluwnest, maar dan veel groter. Onder de ingang, bij de stam van de struik, zie ik ook Coenraads musket liggen en zijn kogeltas ligt naast het touw.
“Heeft hij geschoten?” zeg ik.
Behalve het gejammer van Tungsten komt er geen antwoord.
Gilby hurkt neer bij de tas en tilt de flap op. Hij buigt iets verder voorover en ik hoor hem snuiven.Als hij naar mij toedraait, haalt hij zijn schouders op.
Ik wandel naar het musket, pak het van de grond. Hij is vochtig van de natte bladeren waar hij in lag. Geel zand kleeft aan de loop. Ik ruik aan de haan, die bedekt is met zwarte roet.


Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤

Reacties