Doorgaan naar hoofdcontent
Over deze websiteOp De Slushpile publiceren schrijvers hun boeken, verhalen en gedichten. De redactie selecteert de beste ingezonden werken. Lezers geven met hartjes en reacties hun mening.Meer informatie

Boek van de week



Nieuw en populair

InfoBeoordeeld door lezers. Aantal hartjes, reacties en de plaatsingsdatum bepalen de volgorde van de lijst. Nieuwe verhalen krijgen de eerste 8 uur een boost voor zichtbaarheid. 💙=Aanrader van de redactie. Korte verhalen en gedichten worden in principe niet door de redactie geselecteerd, iedereen kan plaatsen wat hij wil.

[Wordt opgehaald]


Laatste reacties:




Recent toegevoegd

Mossel - H12 De muur

Mossel 
Antebellum, 18 dagen voor nu 


De wind gierde langs de borstwering en langs de enorme borgstenen. Vanaf de stadsmuur keek ik uit op het bos dat zo’n twintig meter lager lag. De machtige dennenbomen schommelden zacht heen en weer en hun takken zwaaiden heen en weer. Krakend en kreunend doorstonden de bomen de koude storm.

Er werd gezegd dat de muur vroeger geen borstwering had. Dat de kolonisten de borstwering hadden toegevoegd aan een onmenselijke muur, die van boven rond was en gevaarlijk. Ik keek opzij. Inderdaad was er in het midden van de muur een soort pad, een bolle verhoging van een ander gesteente. Geliger, kleiachtig zoals de zijkanten van de muur. Het zou dus heel goed kunnen. Maar hadden ze dan de hele zes kilometer lange muur van een dubbele borstwering voorzien? Wat een werk. Wat een werk. En wat waren die Keitonen dan? Shobjan zei dat het een volk van reuzen was met schedels groot als olifantenkoppen, dat zijn vader er eentje opgegraven had. Maar ik wist niet of ik dat geloven kon. Op school zeiden ze ook zoiets, maar er werd bijgezegd dat het mythologie was en dat we alles met een korrel zout moesten nemen. Zo kon het bijvoorbeeld best zijn dat de keitonen vrij gewone schedels hadden, niet veel groter dan de onze, maar het algemene beeld onder de bevolking was toch dat van de olifantenschedels. En de meeste mensen, ikzelf inclusief, bedachten daar dan maar meteen ook slagtanden bij.

Feit was dat bovenop de stadsmuur die enorme blokken steen stonden, als tanden, sommige groter dan een huis, en dat wij in onze moderne tijd, met onze machines en onze kranen er niet in zouden slagen ook maar een enkele borgsteen bovenop een twintig meter hoge muur te takelen, vooral niet als wij ook nog blootgesteld waren aan de gevaren die in het bos huisden en die de bouw danig zouden verhinderen. Het was een groot raadsel hoe die reuzen de muur ooit gebouwd hebben. In feite was de muur het ultieme bewijs van hun reusachtigheid.

Ik draaide me weer naar het bos.
Ver beneden, waar de heideachtige struikjes van de droge greppel overgingen in het daadwerkelijke bos, lag een wit karkas. Ik wenkte een soldaat en wees hem erop.
“Een ooi,” zei hij, “ze hebben haar naar beneden gesodemieterd. Ze leefde nog toen ze begonnen te vreten.”
Ik trok een wenkbrauw op.
De soldaat zuchtte en leunde op de borstwering. “Ze beginnen altijd van achteren, waar het bilvlees zit. Ze trekken de ingewanden naar buiten. Het kan ze niks schelen dat je nog leeft. Ik heb haar horen kermen. Ze had haar bek open. Terwijl ze dus binnenstebuiten gekeerd werd.”
Ik stak mijn handen dieper in mijn zakken en keek naar het karkas.
“Eerder lag ze dichter bij de muur,” zei de soldaat.
Ik boog voorover over de borstwering en keek naar beneden. Mijn haren waaiden langs mijn gezicht. De onderste vijf meter van de muur was niet verticaal, maar ietwat schuin, waarschijnlijk om de muur een basis te geven. Daar zaten moddervegen en bloedvlekken op het gesteente. Ik beeldde me in dat ze de muur probeerden te beklimmen en weer naar beneden gleden. De meeste indruk maakte een bloedveeg op zo’n vijf meter van de grond, bijna bovenaan het schuine stuk. Kwamen ze zo hoog?
Verder zag ik dat één rotsblok losgerukt was uit de muur; het lag een eindje verder in de droge greppel.
Ik voelde een hand op mijn rug en keek om.
“Wees voorzichtig,” zei de soldaat, “het waait hard.”
“Er is een rotsblok losgewrikt.”
“Dat is al gerapporteerd. We kunnen er verder weinig aan doen.”
Ik knikte, stak mijn koude handen terug in mijn zakken en keek uit over het witgroene bos dat zich uitstrekte tot aan de grijze horizon. Hier en daar staken de rotstorens als vingers tussen de bomen uit. Ik lispelde hun namen: “Leopold, Skør, Ruug. Bovenop de rots die ze Invanevatt noemden, zag je nog de overblijfselen van het baken dat Scott er gebouwd had. Iedereen leerde dat met de geschiedenisles. En hoe ze op de terugweg in een hinderlaag gelopen waren. En hoe hun partij gedecimeerd werd. De paar die het overleefd hadden, sliepen niet meer, liepen schreeuwend over straat en werden stuk voor stuk opgenomen in de Splitberg Kliniek. Een half jaar later leefde geen van de bakenbouwers meer. Maar het baken stond er nog en elke avond verspreidde het zijn geruststellende witte licht.
“Nou, zei ik tegen de soldaat, “goede dienst.”
“Over twee uur word ik afgelost.”
Ik knikte en hij liep weg.
“He,” riep ik hem na.
Hij draaide zich om.
“Hoe lang duurt het nog voor de aanval?”
De linten aan zijn helm wapperden in de wind. Er was iets van een dofheid in zijn ogen. Zijn geweer bonkte tegen de borstwering toen hij zich terugdraaide en zijn weg vervolgde.
Ik daalde de steile stenen trap af die tussen de huizen door naar een steeg leidde waar een stroverkoper zijn balen tot aan de ramen van de eerste verdieping had opgestapeld. Soms moest ik op een rand van een trede zitten om naar beneden te komen. Een andere keer kon ik springen.
Ik liet mijn hand langs het stro gaan.
Sinds de ooi-oorzaak waren er veel hooi- en stroverkopers in onze stad.


Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤

Reacties