Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
"Eet hij gras?" zei de jongen die door het groen uitgeslagen tuinhekje liep dat de man voor hem openhield.
Er was een kaarsrecht cementen tuinpad met hier en daar een kronkelige barst waarin mos groeide. Het tuinpad liep langs een kort gemaaid gazon waarboven azalea's loom schommelden. Er klonk gezoem van honingbijen en getjilp van een familie koolmeesjes en ergens ver weg in één van de andere tuinen was het geluid van een schuurmachine.
Waar zij stonden, aan het einde van de tuin, waren vliegdennen en aan het andere eind, waar een verhoging was naar een terras, stond het witte huis met de kelder.
"Gras? Ja. Maar het liefst eet hij weegbree, goudzuring of hoefblad."
"Wat is hoefblad?"
Het hekje piepte toen de man het sloot. Over een van de plankjes kroop een molmkevertje naar boven, zijn pootjes trillend in de zucht wind die van het achterpad kwam. "Of melkdistel."
“Wat is hoefblad?"
De man keek even naar het witte huis. Er kwam een glimlach om zijn lippen en hij knikte nauwelijks merkbaar. "Hoefblad," zei hij zich tot de jongen richtend, "hoefblad vind je overal waar ook brandnetel staat. Het heeft grote, stevige, donkergroene bladeren laag bij de grond, je kan hem niet missen. Zie je brandnetel, dan zie je ook hoefblad. En wist je dat het sap van het hoefblad een uitstekend tegengif is voor brandnetelsteken? Zo heeft de natuur dat bedacht. Mooi toch?"
De jongen kneep één oog dicht omdat hij tegen de zon in naar de man keek. Hij had ongelijkmatige tanden.
"Je trekt gewoon een stengel af en smeert het sap op de plek waar je bent gestoken."
"Ben jij dat Jonathan?" klonk er van opzij. De buurvrouw liet een plastic wasmand op de erfafscheidingspaal rusten en leunde daarop met haar armen. De erfafscheidingspaal was donkerbruin van de carbolineum.
Hij knikte. "Ik mag Mats' konijn."
"Oh zeg, is dat zo?"
"Hij gaat op vakantie. Het is een lamprei."
"Vakantie? Lamprei?"
De man kuchte. "Zo noem je een babykonijn: een lamprei."
"En een groep konijnen heet een sprong," zei de jongen.
"Zo hee, jij weet er al veel van af, van konijnen," zei de buurvrouw.
"Eet hij ook boterbloemen?" zei de jongen.
"Een lamprei is gek op boterbloemen," zei de man, die in de richting van het huis begon te lopen. "Ze zijn voor een lamprei wat patatjes met kip en appelmoes voor jou is."
"Waar gaat de reis heen?" zei de buurvrouw.
"De reis?"
"De vakantie."
Het hok was driehoekig en langwerpig en bespannen met kippengaas. De jongen zat er op zijn knieën bij. Het lamprei zat in het uiterste hoekje en knabbelde op een madelief. Het was een grijsbruin pluizenbolletje met grote, glimmende, diepbruine ogen die kalm de wereld inkeken.
"Je had het niet hoeven zeggen, van die vakantie," zei de man. "Nu denkt ze dat ik naar tante Stina ga."
De jongen drukte een grasspriet door het gaas. "Je hoeft toch ook niet weg. Kom Shoebie, Shoebie, lekker grasje voor je."
De man liet zich op één knie zakken. "Jonathan," zei hij.
"Kan je het niet temmen?"
"Het konijn?"
"Nee, het monster natuurlijk. Je kan het toch temmen? Waarom moet het weg?"
De man keek naar de buurvrouw, maar die stond ver weg bij de droogmolen aan het einde van haar tuin en hield een geblokte theedoek op naar de zon. "Een leeuw kan je ook niet temmen," zei hij. "Je kan hem tam maken, je kan hem vertroetelen. Maar het blijft altijd een leeuw en op een dag bijt hij je kop eraf."
"Dat weet ik wel, maar je kan het toch proberen?"
"En een beer ook. Er zijn mensen, Russen, die een beer in huis hebben. Zo'n hele grote bruine beer die ze dagelijks knuffelen. Het gaat heel lang goed. Maar op een dag, tjoep! Het gebeurt altijd. Het zit in zijn aard. In zijn natuur. Sommige mensen hebben zelf ook zoiets in hun natuur. En daarom moet ik vertrekken, snap je dat? En omdat ik vertrek, moet ik weten of je het lamprei van me overneemt."
"Kom dan Shoebie, lekker grasje."
"Jonathan..."
"Shoebie, Shoebie, Shoebie."
De man greep Jonathan bij zijn kraag en trok hem naar zich toe. "Denk je dat dit een kinderverhaal is? Neem je het lamprei of niet?"
Op het achterpad startte een brommer. Hij knetterde luid en reed toen langzaam weg.
De man zette de jongen terug bij het konijnenhok. "Ik haal het voer," zei hij. Hij trok zich overeind aan een witgeschilderd balkje dat aan de wit geschilderde muur geschroefd zat.
Binnen keek hij uit het grote raam met de planten naar de zonovergoten tuin. De jongen zat nog op zijn knieën bij het hok en de buurvrouw speldde een enorm helwit T-shirt aan een draad van de droogmolen.
In de gang luisterde hij aan de deur van de kelder voordat hij deze opende. Er waren aan de muur geschroefde planken met blikken gepelde tomaten, soep in zakken, builtjes rijst in bulkverpakking, twee Unox-worsten, bospenen en een aangebroken doos Marmite-potjes, klein formaat. Op een zijmuurtje stond een kistje aardappelen en onderaan het trapje stond een krat Vitel. Het rook er naar kalk. En als je goed rook, ontwaarde je ook iets anders; een andere geur.
Met zijn hoofd in de deur luisterde de man naar de stilte. Ergens uit de diepte van de kelder klonk kortstondig een zacht ritselen, als een muizenklauw die over de kalkgrond schraapt, of misschien het zacht kraken van een kledingstuk. “Alstublieft,” zei zacht een meisjesstem ver weg in de duisternis. Toen werd het weer stil.
De man veegde wat speeksel uit zijn mondhoek. Daarna greep hij de zak Bambix en sloot de deur.
"Zullen we het hok al naar jullie tuin tillen?"
De jongen keek op. "Je hoeft niet weg, Mats."
“Jawel, dat begrijp je nu toch wel?”
Ergens hoog in één van de vliegdennen koerde zacht een houtduif.
"Je zou me nog leren waar Casiopeia is en het Zevengesternte en we gingen nog een skelter bouwen."
De man smakte wat met zijn mond. "Wil je een glas limonade?"
De jongen zette het glas op het lichtblauw geschilderde hout van de tuintafel. Er was een schaal met druiven en blokken ananas. De man schoof de schaal wat dichter naar de jongen toe. "Fruit is gezond voor je."
"Papa zegt dat monsters niet bestaan, ze bestaan alleen in je fantasie." De jongen likte een straaltje ananassap van zijn pols.
De man keek naar de strakke rand van het gazon, waar de mulch begon. "Ik ben heel blij voor je vader dat hij dat kan denken."
"Ik geloof hem." Benen schommelden onder tafel.
"Zeg Mats, wat ik je nog wou vragen..." De buurvrouw zette het lege waskrat weer op een erfafscheidingspaal vlakbij het terrasje waar zij zaten en leunde erop.
Ergens ging een dakraam open en de weerspiegeling van de zon scheen precies in Mats' gezicht. Het was bijna alsof er een schijnwerper op hem gericht werd.
"Hoorde je vannacht ook dat geklop?"
De man hield een hand op naar het licht en keek naar de buurvrouw.
"Of geklop…” ze keek fronsend schuin omhoog. “Het was meer een soort getik. Alsof er met een blikje tegen de muur werd geslagen. Heb je dat niet gehoord? Het duurde wel een uur. En dat midden in de nacht. Ik kon er niet van slapen."
De man ging verzitten om aan het felle zonlicht te ontkomen. Hij schudde langzaam zijn hoofd.
"Heb je niks gehoord? Het was heel zacht, maar wel aandringend. Je zou toch denken, met alles wat je in de krant leest tegenwoordig. Vorige week is er een meisje verdwenen in Ede. Heeft u dat gehoord? De politie zoekt met man en macht en ze kunnen haar niet vinden. Wat is er toch aan de hand met deze wereld? Een meisje, een kind nog maar!" Ze tilde het krat weer op en verdween.
"Was dat het monster?" fluisterde de jongen.
"Je vader gelooft in verhaaltjes," zei de man.
"Was dat het monster?"
"Ken je de heks van Hans en Grietje?"
De jongen knikte.
"Het is het eten van het monster."
De jongen slikte een druif heel door en staarde de man aan. “En daarom moet je weg.”
Hij knikte. "Het monster gaat nog één maal eten en daarna verdwijnt het. Kom, dan verhuizen we het lamprei."
Ze schoven de stoelen naar achteren.
Het hok woog weinig en het was makkelijk te tillen voor een oude man en een kleine jongen. Strootjes vielen in het gazon.
Een stijldingetje: Je maakt vaak gebruik van het werkwoord zijn om iets te beschrijven. ‘Er was een kaarsrecht…’, ‘was het geluid van een schuurmachine…’, ‘waren vliegdennen…’, ‘waar een verhoging was…’. Door zo te beschrijven, schep je tussen je beschrijving en de lezer meer afstand dan nodig is. Door het werkwoord zijn niet te gebruiken, maak je directere beschrijvingen. Bijvoorbeeld: ‘Het kaarsrechte tuinpad had hier en daar een kronkelige barst…’, ‘…bromde een schuurmachine.’, ‘Zij stonden aan het einde van de tuin naast vliegdennen…’, ‘bij de verhoging naar het terras…’. Ik heb je verhaal overigens met veel plezier gelezen. Het roept veel vragen bij me op.
BeantwoordenVerwijderenAnneke de Jong: Als dit het eerste hoofdstuk is dan staat ons nog heel wat te wachten. Zo hier en daar laat je al iets doorschemeren. Spanning is voelbaar, roept vragen op als: wat gaat er gebeuren? Je geeft heel veel details. Zijn die voor de rest van je verhaal allemaal relevant?
BeantwoordenVerwijderenDank je wel Anneke en Albert!
BeantwoordenVerwijderenHet is bedoeld als losstaand verhaal, maar misschien moet ik er maar meer van maken inderdaad.
Dat ik zijn gebruik is expres. Ik doe een beetje Hemingway na, die deed dat ook.
Dank!
Wat een intrigerend verhaal. Zo enorm gedetailleerd als het gaat om allerdaagse beschrijvingen en tegelijk zo vol met onduidelijkheid. Ik snap eigenlijk niet wat ik lees, maar het lijken wel allemaal heel bewuste keuzes van de schrijver. Verwarrend, maar het houd me wel bezig en dat lijkt me goed.
BeantwoordenVerwijderenDank je wel Sanne. Ja, ik denk dat elk woord wel bewust geplaatst is in dit verhaal.
Verwijderen