Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Het was de tweede week van augustus. Het aanbod aan nieuwe zaken lag op het gebruikelijke peil, de zomerstilte was voorbij. Voor de vrijdagochtend stond om elf uur de vergadering gepland waarop, zoals door De Vet in zijn toespraak aangekondigd, nadere informatie zou volgen over de overname van Domstad Juristen.
Meestal arriveerden de juristen van ‘arbeid’ op het laatste moment, maar vandaag was dat anders. De Graaff zag dat om vijf voor elf alle collega’s al een plek hadden gevonden, alleen de stoelen in het midden van de vergadertafel waren nog leeg. Die waren bestemd voor Arno Hoogenberg en Inge Maaskant. De vlotte entree van de juristen weet De Graaff niet direct aan het enige agendapunt, de personele gevolgen van de overname van Domstad. Die gevolgen leken op voorhand niet groot, omdat de juristen van Domstad voornamelijk onderwijszaken deden en in die tak van sport was de Haagsche juist onderbezet. De afdeling arbeid van de Haagsche hoefde zich niet veel zorgen te maken.
De vlotte en hoge opkomst had een andere reden en die was wat in de wandelgangen Gestapo-gate was gaan heten. De Vet had het dan ook niet handig aangepakt. In plaats van de beschuldigingen van Leeser gewoon te ontkennen, had hij gekozen voor de frontale aanval. En in plaats van zich te beperken tot een minzaam-verontwaardigde reactie, waarna Leeser er mogelijk het zwijgen toe zou doen, had De Vet binnen het kantoor de openheid gezocht met een emotioneel artikel op intranet. Daarin zette hij zichzelf neer als een derde generatie-slachtoffer van de tweede wereldoorlog, met niet méér onderbouwing dan dat een oom van De Vet in het kader van de Arbeitseinsatz in Duitsland terecht was gekomen – waarvan hij ook in min of meer goede gezondheid was teruggekeerd. Iemand in de positie van De Vet, zo was de suggestie van het artikel, zou het niet in zijn hoofd halen om te koketteren met de Gestapo, zelfs niet bij wijze van misplaatste grap. Alsof je geen antisemiet kunt zijn, wanneer je tante in een achterhuis woont.
Intussen had de advocaat van De Vet een voorlopig getuigenverhoor in gang gezet, waar zowel Leeser als De Vet onder ede zou moeten verklaren. Iedereen binnen de Haagsche begreep dat De Vet, al dan niet in strijd met de waarheid, zou betwisten dat hij het G-woord had gebruikt. Daarmee zou Leeser, op wie de last van het bewijs van zijn stellingen rustte, aan die bewijslast niet kunnen voldoen en was de kous, zo moest De Vet de uitkomst wel taxeren, af. Of liever, dan lag de weg naar de ontbinding van Leesers arbeidsovereenkomst open. Het getuigenverhoor stond gepland over drie weken, op 30 augustus.
Als gevolg van dit alles werd binnen de Haagsche over weinig anders gesproken. Het personeel was langs verschillende lijnen in kampen verdeeld. De Vet was openlijk bijgevallen door het management en door een enkeling met een hekel aan Jehova’s in het algemeen of aan Siebold Leeser in het bijzonder. De rest van het personeel hield zich op de vlakte, in ieder geval in de nabijheid van een leidinggevende.
Inge Maaskant was zover gegaan om op een tafel bij de ingang van het gebouw een handtekeningenregister neer te leggen, waarin de medewerkers een opbeurende boodschap voor De Vet kwijt konden. De receptioniste had de opdracht gekregen om het personeel bij binnenkomst op die tafel te attenderen. Dat had het gênante gevolg dat sommigen de omweg via de parkeergarage namen om het pand in of uit te gaan. Anderen, die wel de hoofdingang namen maar evenmin zin hadden om te tekenen, probeerden het register onopvallend te negeren, als betrof het een straatmuzikant naast de supermarkt.
De reacties hielden al bij al niet over. Na anderhalve week liet Maaskant het registeren verwijderen. De eerste bladzijde was voor krap de helft beschreven.
Gestapo-gate had nog een verdeling teweeggebracht, een driedeling eigenlijk. Er was een groep van jongere medewerkers, van wie de historische kennis niet verder terugging dan de tweede golfoorlog. Ze begrepen wel dat het geen aanbeveling verdiende om het lidmaatschap van de Gestapo op je cv te zetten, maar waren grotendeels onkundig van het statutaire doel van deze organisatie. Van Gestapo-gate zagen zij voornamelijk de humor in, een beetje reuring in een voetballoze zomer.
Een tweede groep kon zich zo’n enorme faux pas van de directeur van een organisatie als de Haagsche eenvoudigweg niet voorstellen. Zij gingen er vanuit dat Leeser het verkeerd had verstaan of begrepen.
De laatste groep was de grootste en omvatte vooral de medewerkers die al langer in dienst waren. Zij kenden Siebold Leeser als een betrouwbare vent en vonden De Vet een onbeschaafde patjepeeër, in schril contrast tot zijn aimabele voorganger. Niemand in die groep die eraan twijfelde dat De Vet in zijn gesprek met Leeser uit de bocht was gevlogen. Herman de Graaff, Roelof Janssen en vrijwel alle arbeidsrechtjuristen behoorden tot deze groep en zij wilden de vergadering niet missen.
Iemand zou de kwestie wel ter sprake brengen en het meest daarvoor in aanmerking kwam Jaap Polak. Zijn grootvader had de Gestapo van nabij meegemaakt.
Om kwart over elf kwamen ook Hoogenberg en Maaskant de vergaderzaal binnen.
‘Fashionably late,’ zei De Graaf tegen Roelof Janssen, die naast hem zat.
‘Deutsche Pünktlichkeit?’ antwoordde deze, meer in stijl.
De Graaff glimlachte, maar kon zijn eigen stemming niet duiden. Die balanceerde tussen geamuseerd en geïrriteerd.
Arno Hoogenberg hield het kort. Zoals door iedereen verwacht, had de overname van Domstad voor de arbeidsrechtjuristen van de Haagsche geen gevolgen. Wel zou van één van de secretaresses afscheid worden genomen. Met de dame in kwestie, begin zestig en in het bezit van een uitdijende schare aan kleinkinderen, was al overeenstemming bereikt. De vijf onderwijsspecialisten van Domstad konden onderdak vinden in de ruime kantoortuin van de afdeling arbeid.
‘Oké mensen, dat was het. Even een koffierondje en dan is het tijd voor vragen,’ rondde Hoogenberg het eerste deel van de bijeenkomst af. Bij de koffieautomaat waren De Graaff, Janssen en Polak het erover eens dat Hoogenberg wel erg vlak en beknopt over de overname van Domstad Juristen had gesproken. Het viel de directeur rechtshulp zwaar om met begeestering te praten over de daden van de algemeen directeur, die naar sinds kort bekend was nog wel even zou blijven.
‘Laten we Arno voortaan Prins Charles noemen,’ stelde Roelof Janssen droogjes voor. ‘Die heeft ook een tijd op zijn beurt moeten wachten.’
Tien minuten later zat iedereen weer op zijn stoel en waren er geen vragen. Was dit alles? Arno Hoogenberg schikte zijn papieren bijeen, terwijl de juristen elkaar aankeken. Wie ging er wat zeggen, wie ging er wat vragen? En wat viel er te zeggen, de standpunten van De Vet en Leeser waren bekend. Bij hun gesprek was verder niemand aanwezig geweest, het getuigenverhoor was pas over drie weken en de uitspraak van de kantonrechter op z’n vroegst twee weken later. Iedere bespiegeling vóór die tijd zou neerkomen op een taxatie van de geloofwaardigheid van beide betrokkenen en daar wilde niemand zijn vingers aan branden. Ook Jaap Polak deed er het zwijgen toe.
En zo leek de vergadering op een anticlimax uit te draaien, totdat Inge Maaskant, directeur personeel van de Haagsche Juristen Centrale, wier aanwezigheid tot dan alleen was verraden door het terloopse gerinkel van haar armbanden, de stilte verbrak.
‘O ja, nog even over de zitting van de 30ste. Geef aan je afdelingsmanager door als je die wil bijwonen, je moet er trouwens wel vrij voor nemen. Er is capaciteit voor veertig man publiek, dus er kunnen twintig belangstellenden mee. Wie het eerst komt, die het eerst maalt.’
Tot dit moment was Herman de Graaff niet op een confrontatie uit geweest. Hij begreep oprecht niet was Maaskant bedoelde.
‘En die andere twintig, Inge?’
‘Die plaatsen blijven vrij. Alleen de stoelen direct achter de heer De Vet mogen worden bezet. Zo kunnen we allemaal laten zien dat we onze directeur steunen.’
‘Dus als ik als nummer éénentwintig de zittingzaal binnenkom, mag ik niet achter Siebold gaan zitten?’ De Graaff vroeg het lachend, maar voelde ergernis opkomen. Denkt dat stomme wijf nu echt dat er in dit gebouw twintig man zijn die De Vet geloven? En wat als iemand Siebold zou willen steunen?
‘Nee, dat mag niet.’
Ook Maaskant begon zich te ergeren. Door over Leeser vertrouwelijk te spreken als ‘Siebold’, had De Graaff zich in het vijandelijke kamp geplaatst, waar hij volgens De Vet sowieso wel te vinden zou zijn. Zij zag een hoop gefronste wenkbrauwen en hoorde onderdrukt gelach. Alleen in deze zaal al waren meer dan twintig liefhebbers om het getuigenverhoor bij te wonen. Maaskant besloot om De Graaff meteen voor het blok te zetten.
‘Of denk jij soms dat de heer De Vet niet de waarheid spreekt?’
Herman de Graaff voelde de spanning in de zaal. Eindelijk ging het er toch van komen, leek iedereen te denken. En ineens was hij er klaar mee. Met de vriendjespolitiek, met de gewichtigdoenerij en met de niveauloze onbetrouwbaarheid van De Vet en zijn satrapen. Hij voelde zijn ergernis zakken en in plaats daarvan werd hij kalm. En als Herman de Graaff kalm werd, zoveel had dertig jaar proceservaring hem wel opgeleverd, werd hij scherp. Messcherp.
‘In de eerste plaats, Inge, die zitting over drie weken is openbaar. Niet half openbaar. En belangrijker, het getuigenverhoor dient er juist toe om uit te zoeken of iemand heeft gelogen en wie dat dan is.’
Daar ging Maaskant niet mee akkoord. Ze dacht De Graaff in een hoek te hebben en ging hem niet laten ontsnappen. Ze had een mooie gesloten vraag in gedachten.
‘En wie denk jij dan dat dat is, Herman?’
Maar De Graaff had deze zien aankomen. ‘Als we hier en nu een geheime stemming zouden houden, zou de uitkomst je wel eens kunnen verrassen.’
Dat was alvast een eerste slimme tegenzet. De Graaff had zijn collega’s erbij betrokken zonder heel concreet te worden. Zoals hij had verwacht zwegen die en bloc, wat de indruk wekte van instemming en de druk op Maaskant opvoerde.
‘En vraag je het mij persoonlijk, Inge, tja, ik ken deze directeur niet zo goed, ik kan er weinig van vinden. Tegelijk, Siebold Leeser is Jehova-getuige, hij mag vast niet liegen van God.’
De Graaff had de floret ingeruild voor de sabel. Hij had een rechtstreeks antwoord kunnen vermijden, hij had gesuggereerd dat de meerderheid van de aanwezigen partij koos voor Siebold Leeser en in één beweging Onze Lieve Heer ‘kamp Leeser’ binnengetrokken.
Inge Maaskant, afkomstig uit Limburg en van vroom katholieke huize, hoorde het gelach in de vergaderzaal luider worden.
‘Maar stel nou, Inge, in het onwaarschijnlijke geval dat Jules wél heeft gezegd dat hij van de Gestapo-methodes is, wat zou jij daar dan van vinden?’
Op dit punt greep Arno Hoogenberg in. Hij mocht De Graaff niet bijzonder en wist dat Maaskant in elke discussie voor de getrainde pleiter geen partij was.
‘Goed, ik stel voor dat we de vergadering hier beëindigen. Jullie hebben het druk. Bedankt allemaal.’
Hoogenberg stopte de papieren in zijn tas en maakte aanstalten om op te staan. De hulp voor De Graaff kwam van Jaap Polak, die zich in de regel aan de zijlijn opstelde, maar dit onderwerp belangrijk genoeg vond om zich in de discussie te mengen.
‘Arno, jij en Inge kwamen om kwart over elf binnen, we hebben met meer dan dertig man bij elkaar een werkdag zitten wachten. Die paar minuten kunnen er ook wel bij.’
Terwijl iedereen bleef zitten, zei Roelof Janssen met een blik op zijn horloge dat de vergaderzaal tot 12 uur was gereserveerd. Ze hadden nog twintig minuten de tijd.
‘Inge?’
De Graaff had een warme, donkere stem en sprak haar naam zacht uit. Daardoor had het des te dreigender geklonken, vond Roelof Janssen na afloop. Alle hoofden draaiden in de richting van Inge Maaskant, Arno Hoogenberg zat weer op zijn stoel.
Maaskant speelde de kaart van de verontwaardiging, haar nervositeit kon ze maar moeilijk verbergen.
‘In de eerste plaats vind ik het erg ongepast om God hierbij te halen, érg ongepast. En dé héér Dé Vét – Maaskant sprak de woorden portato uit – heeft dat niet gezegd, dus op die vraag ga ik niet in.’
‘Nou, dan benader ik het even socratisch.’
De Graaff veronderstelde dat Maaskant geen idee had wat hij daarmee bedoelde en vermoedelijk nog zenuwachtiger zou worden. Zijn toon bleef vriendelijk en minzaam, alsof hij een kind de tafel van zeven uitlegde.
‘Even geabstraheerd van de actualiteit, even los van bestaande personen, zou je vinden dat iemand die leidinggeeft aan een paar honderd juristen, mensen die zich bezighouden met het recht, met goed en kwaad in zekere zin, in alle ernst mag zeggen dat hij Gestapomethodes hanteert? En zou zo’n man of vrouw kunnen aanblijven?’
Op dit punt miste Maaskant de laatste wissel voor het stootblok aan het eind van het spoor. Als zij gewoon had geantwoord dat in de eenentwintigste eeuw een directeur met Nazi-sympathieën onbestaanbaar was aan de top van om het even welk bedrijf, was er niets aan de hand geweest. Het getuigenverhoor over drie weken zou De Vet wel zonder kleerscheuren doorkomen. Maar Maaskant begon te draaien, als de drenkeling die door eigen gespartel de reddingsboei op een meter afstand niet meer waarneemt.
‘We hebben in Nederland vrijheid van meningsuiting, dus ik zou zeggen van wél.’
‘Dat is zo. Alleen hebben we het nu niet over een mening. We hebben het over een handelwijze waarvan wel of geen sprake is en waarvan je iets kunt vinden. Wat vind jij eigenlijk van de Gestapo?’
Maaskant schraapte haar keel.
‘Ik weet het niet. Ik weet alleen dat de Duitsers ook wel goed hebben gedaan.’ Het klonk bleekjes, net als het vervolg. ‘Er was geen werkloosheid, al die autobanen…’
‘…kortom, je vindt het wel wat, die Gestapo. Kleine, efficiënte organisatie, korte lijnen, strak businessmodel. Wil je dat ik je bijpraat over hun activiteiten?’
Tegenover De Graaff veegde Jaap Polak een traan uit een ooghoek. De Graaff naderde de coup de grace, maar Maaskant was hem voor.
‘Ik denk dat dat misschien wel meeviel.’
En ineens was het iedereen in de zaal duidelijk. Maaskant verdedigde niet de Gestapo, zij wierp zich op voor directeur De Vet. Die had wel degelijk over Gestapomethodes gesproken en zijn directeur personeel was daarvan op de hoogte.
Alle aanwezigen zwegen, behalve Roelof Janssen. ‘Ik denk dat we de vergadering wel kunnen beëindigen.’
Reacties
Een reactie posten