Er liep een nijlpaard door de woonkamer. Met zijn enorme achterlijf stootte hij het bijzettafeltje om waar nog een halfvol glas sinaasappelsap op stond, dat in honderden stukjes uiteen spatte op het parket.
"He verdomme," zei Jonkers en keek toe hoe het enorme beest op een drafje door de deur naar de gang verdween. Hij legde het handelsblad op de ontbijttafel, stond op en keek de gang in, waarna hij de deur sloot.
"Wat is er?" riep zijn vrouw uit de slaapkamer.
"Niets, een nijlpaard," zei Jonkers.
"Is er iets gevallen?"
"Ja, maar het is niet erg, ik ruim het wel op." Uit de keuken haalde hij een stoffer en blik, veegde moeizaam de scherven- en jusdrab op van de vloer en liet het in de vuilnisbak lopen. Er schitterden nog een paar stukjes glas tussen de naden, maar hij besloot dat hij die er die avond uit zou peuteren. Wel zorgde hij dat het parket goed droog was, want een dergelijke vlek kon voor een flinke devaluatie zorgen, wist hij uit ervaring.
Zijn vrouw kwam krabbend in haar lange haar de woonkamer binnengewandeld. Ze geeuwde. "Ik had dat glas ook niet moeten laten staan gisteravond," zei ze, "sorry."
"Het geeft niets, het is al weg."
Zij duwde een boterham in de toaster. Jonkers liet zich terug op zijn plek zakken en pakte het Handelsblad weer op. Het was weer crisis in China, had hij gelezen voordat het nijlpaard zijn rust had verstoord, en dat kon een behoorlijke impact hebben op zijn werk vandaag, want hij werkte in de hypotheken en elke verstoring van de markt had zijn invloed, al kon niemand voorspellen welke. De markt was zoiets als het weer: chaotisch en gigantisch.
"Hoe heb je geslapen?" vroeg zijn vrouw.
Hij keek op. Hij was die nacht weer badend in het zweet wakker geworden, herinnerde hij zich. Zoals elke nacht lag hij dan met opeengeklemde kaken in bed, zijn armen gekruist voor zijn borst, de spieren tot het uiterst gespannen en zijn hart samengekrompen van de stress.
"Je wordt helemaal grijs," zei ze, "heb je het weer gedroomd?"
Hij knikte langzaam.
"Schat toch," zei ze.
Jonkers' terugkerende droom, dat kan ik tussendoor wel even vertellen, was dat ze het huis niet konden afbetalen. Dit werd natuurlijk veroorzaakt door zijn werk en de dalende huizenprijzen in het land. Huizenbezitters die de maandelijkse lasten niet meer konden dragen zag hij aan de lopende band aan zijn bureau. Gisteren nog was er een man, een zielig mager geval met ingevallen wangen en een slechtzittend pak, die door een scheiding dakloos werd. En daar had hij die nacht over nagedacht, over die man. Want die man was niet anders dan hijzelf, zoiets kon iedereen overkomen.
"Je houdt toch nog van me?" zei Jonkers tegen zijn vrouw.
"Natuurlijk." Ze begon haar toast met boter te besmeren.
Hij keek toe hoe de boter langzaam smolt. Hij had altijd van dat uitzicht genoten.
"Ik zou alleen willen dat je niet zo in angst leefde," zei ze, haar vingers aflikkend, "vroeger droomde je toch ook niet zo?"
Hij dronk van zijn koffie en keek naar de planten die zwijgzaam in het zonlicht stonden.
"Vroeger speelde je saxofoon en schreef je gedichten."
"Hmhm," zei hij en richtte zich weer op het Handelsblad. Gedichten, ze begon altijd over die gedichten. De vluchtelingencrisis maakte het er ook al niet beter op. Niet dat hij racistisch was of zo, maar het was een niet te ontkennen feit dat de huizen rond AZC's tot wel vijf procent van hun waarde zagen verdampen. Ze hadden hier op zijn werk dagelijks mee te maken, wat ze in de linkse pers ook beweerden: die huizen stonden onder water.
"Ik meen het Jonkers," zei ze.
Hij keek haar aan over het randje van de krant. "Wat?" zei hij.
"Vroeger was je zo anders; je liep met een petje op, je haar was lang, je maakte tekeningen." Ze nam een slok thee, "je hebt zelfs nog eens in een vredesmars meegelopen op het Malieveld."
Hij glimlachte en dronk van zijn koffie.
Onderweg naar zijn werk hield hij het stuur zo stevig vast dat zijn handen er pijn van deden. Er was de dag daarvoor iets voorgevallen, of tenminste: hij had iets opgevangen. Of dat niet eens, maar hij had zijn naam horen vallen toen hij langs de directiekamer liep. En toen de directeur en de manager of operations later op weg naar hun lunch langs zijn bureau liepen, had geen van beiden naar hem gekeken. Sterker nog, ze hadden net gedaan of hij daar niet zat.
De hele dag had hij daar aan dat voorval moeten denken. Er kon toch niets mis zijn? Zijn cijfers waren uitstekend, beter nog dan voorgaande jaren en ook zijn gedrag was onberispelijk.
In ieder geval was het hem nu zwaar te moede en hij zag er als een berg tegenop om naar kantoor te gaan. Kon het misschien de mayonaise-vlek zijn die hij een week geleden op zijn broek had gehad en die hem nu in ongenade had doen vallen? Of was het het foutje dat hij gemaakt had met die weduwe vorige maand?
Hij was zo in gedachten verzonken, dat hij bij een stoplicht bijna een asielzoekster omver reed die met een enorme tas boodschappen op haar hoofd de straat over stak. Gelukkig wist hij net op tijd te remmen.
De vrouw, slank en lang als een giraffe(hij was niet racistisch), draaide zich langzaam om, een traagheid veroorzaakt door de zware tas natuurlijk waar god-mocht-weten-wat voor armetierige huisraad in zat, en keek met prachtige, donkere ogen zijn auto in. Zie je wel dat hij niet racistisch was? Maar wat was dat? Er lag iets van verontwaardiging in haar blik.
"Het is wel groen hoor," zei Jonkers zonder dat zij hem kon horen, want al zijn ramen zaten dicht.
De vrouw draaide zich terug, de boodschappentas nu met één hand vasthoudend en liep door. Het verbaasde hem hoe gracieus zij liep met die zware tas op haar hoofd.
Achter hem claxoneerde een auto.
Jonkers mopperde en trok op en zag nog net dat het licht al weer op oranje sprong. "Zo gaat dat dus," mompelde hij.
Op kantoor hoorde hij tot zijn opluchting dat de directeur en de manager of operations die dag niet aanwezig zouden zijn. Ontspannen ging hij aan zijn bureau zitten en bestudeerde de tarieven van de concurrenten terwijl hij van een kop koffie dronk. Hij zag in zijn agenda dat hij die dag slechts drie afspraken had en besloot vervolgens dat hij zou lunchen bij Chapeau, onder in het gebouw.
Chapeau, dat moet ik u als lezer vertellen, want u kunt dit onmogelijk weten aangezien het hele kantoorgebouw van Jonkers niet bestaat en dus ook de lunchroom Chapeau niet, maar in ieder geval: Chapeau is een vrij prijzige gelegenheid. Een broodje makreel met kappertjes kost er zestien euro vijfennegentig, meer dan het driedubbele van wat je bij een gewone viskraam betaalt. Jonkers kwam er niet vaak en het was niet zo dat het personeel hem herkende, anders dan de directeur en de manager of operations die er vrijwel dagelijks aten.
Toen hij Chapeau binnenliep en de klapdeuren al achter hem dicht waren geslagen, was hij verbaasd dat hij daar de asielzoekster van die ochtend zag zitten. Ze zat alleen aan een tafeltje, een broodje in haar hand, en las een glossy magazine. Juist op het moment dat hij haar herkende keek ook zij op en een honderdste van een seconde kruisten hun blikken elkaar en keek hij in haar prachtige, donkere ogen. Daarin, schoot er door hem heen, zou het hele leger van Agamemnon kunnen verdrinken.
Snel draaide hij zijn blik af en liep met gloeiende wangen naar het buffet. Terwijl hij de prijzen van de broodjes bestudeerde voelde hij haar ogen in zijn rug prikken en toen hij afgerekend had zocht hij snel een plaatsje op de krukken aan de vensterbank helemaal achterin de zaak, waar hij niet naar binnen hoefde te kijken.
Toen hij juist in zijn broodje wilde happen zag hij vanuit zijn ooghoeken haar rode sandalen naast zijn kruk verschijnen. Hij liet het broodje zakken en keek op.
Ze staarde hem aan waarbij haar lippen trilden. "Racist," zei ze met een Frans accent zodat het klonk als "rassiest".
Hij slikte. "Wat ik? Het was groen hoor."
"Tsk tsk tsk tsk," ze schudde langzaam haar hoofd, "ik had wel dood kunnen zijn."
Hij wist niet wat hij terug moest zeggen, want alles wat in zijn hoofd opkwam, kwam hem ofwel racistisch ofwel badinerend voor. En daarom zweeg hij maar.
"Weet je wat jullie probleem is?" zei de vrouw.
Hij trok zijn wenkbrauwen op. "Nou?"
"Jullie geloven in dingen die er niet zijn." Ze stopte haar hand in haar handtas. "Hier," zei ze. Ze haalde haar hand er vliegensvlug weer uit en bracht hem naar zijn voorhoofd.
Even dacht Jonkers dat ze hem met een mes zou steken of zo, maar dat was niet zo. Ze trok haar hand terug en hij leefde nog. Hij voelde aan zijn voorhoofd waar iets vastgeplakt zat. Hij trok het eraf. Het was een zwart plastic kruisje ongeveer zo groot als zijn vingernagel. "Wat is dat?" zei hij.
Ze legde een hand op zijn schouder en boog naar hem toe. "Je zult het zien, vanavond." zei ze. Hij zag nu pas dat haar oogwit erg geel was.
De hele middag dacht Jonkers aan de ontmoeting met de vrouw en aan wat ze hem gezegd had. Soms haalde hij, tussen de telefoongesprekken door, even het zwarte kruisje uit zijn jaszak en draaide het rond tussen zijn vingers. Er kleefde stof aan de lijmlaag op de achterkant. "Je gelooft zelf in dingen die er niet zijn," fluisterde hij.
"Wat is dat?" hoorde hij de stem van de manager of operations, die blijkbaar toch op kantoor was gekomen, zeggen.
Hij liet het zien. "Ik kreeg het van een asielzoekster."
"Wat is het?" de manager hield een laptop onder zijn arm.
Jonkers haalde zijn schouders op. "Geen idee, ze plakte het op m'n hoofd."
"Echt waar?"
Jonkers knikte.
"Vreemd," zei de manager. Hij richtte zich op en liep het kantoor uit.
"Ik had nog een vraag," zei Jonkers.
"Ja?"
Hij schraapte zijn keel. "Zijn er klachten over mij? Ik bedoel, zit ik op een of andere manier in de problemen?"
De manager fronste zijn wenkbrauwen. "Nee, waarom?"
"Oh, ik dacht iets opgevangen te hebben," zei Jonkers.
"Nee joh, alles gaat toch goed. Je cijfers zijn uitstekend. Ga gewoon zo door."De manager vertrok.
Jonkers zuchtte en glimlachte. Hij schudde zijn hoofd en stopte het kruisje terug in zijn zak.
Die avond zat hij met een pincet in zijn hand op zijn knieën op de vloer en peuterde de glasscherven tussen de naden van het parket uit. De verzamelde brokjes glas in zijn hand waren net diamanten die schitterden in het lamplicht. Hij keek er een tijdje naar.
Moeizaam stond hij op en liep naar zijn vrouw die op de bank zat. "Moet je kijken."
Ze liet haar boek zakken en keek. Haar mond viel open. "Is dat dat glas? Het is net diamant."
Ze keken elkaar aan.
"Is dit wat die vrouw bedoelde?" zei zijn vrouw.
Hij glimlachte. "Dat zou wat moois zijn," zei hij, keek er nog even naar om zich ervan te vergewissen dat het niet echt zo was, liep daarna naar de keuken en gooide ze in de vuilnisbak.
Toen hij terug liep, zag hij tevreden dat het parket weer in zijn oude staat was en dat het sinaasappelsap geen vlekken had achtergelaten.
Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Een fascinerend spel met de werkelijkheid met als kernzin: “Jullie geloven in dingen die er niet zijn.” En humoristisch dat de hoofdpersoon aangeeft dat Chapeau en het kantoorgebouw van Jonkers niet bestaan, terwijl het doodgewoon is dat er een nijlpaard door het huis banjert. Chspeau anonieme schrijver.
BeantwoordenVerwijderenDank je wellll 🥰
BeantwoordenVerwijderenWat een goed verhaal! Mooi balancerend tussen realistisch en absurd, en de grens daartussen vervagend. Het doet mij denken aan Tjechov. Heel fijn, dit!
BeantwoordenVerwijderenDankjewel Martin. Dat stel ik op prijs.
BeantwoordenVerwijderenMooi dit!
BeantwoordenVerwijderenDankjewel Sanne 😊
VerwijderenIk heb het nogmaals gelezen. Ik vind het echt heel goed! Hoe het allerdaagse naadloos aansluit op de vervreemding. Ik geloof elk woord en betwijfel alles. Heel vermakelijk als lezer en heel leerzaam en inspirerend als schrijver. Dank je wel. Ik hoop op meer.
BeantwoordenVerwijderenJe doet me blozen Sanne! Dank voor je mooie woorden. Ik ga zeker nog wat sturen. 😊
BeantwoordenVerwijderenLeuk verhaal. Fantasievol, absurd, tikje humor. Hier en daar wat te uitleggerig. Hoe herken je een asielzoekster als zodanig?
BeantwoordenVerwijderenDank Jaap. Kun je me misschien aanwijzen waar het uitleggerig is? Dat is een blinde vlek voor mij.
VerwijderenNee. Het klinkt flauw, nadat ik het wel genoemd heb, maar ik laat het hierbij, want het moet geen werk worden.
BeantwoordenVerwijderenOk. Jammer, maar ok.
Verwijderen