Mossel
of
de ooi-oorzaak
Een verhaal over kwetsbaarheid
Hortensia Petronella Lofkrabt
We will not be free if we do not imagine freedom…
Ursula K. Le Guin Tjeerd
Post-keitoceen, 342 jaar voor nuBijvoorbeeld: naast wat wij ‘de oven’ noemen, maar wat misschien meer een broedkamer geweest is, bevindt zich een toren, alhoewel toren misschien niet het juiste woord is. Het ding is niet steil genoeg voor een toren, maar het is te steil om een pyramide te zijn. Wat is het dan wel? Een spits? Spits is misschien een beter woord.
Naast de ‘oven’ torent een spits minstens twintig meter de lucht in. De spits is geel van kleur en lijkt van een kleiachtige substantie gemaakt. Ik zeg gemaakt, maar zeker weten doen we dat niet.
<Hoe beschrijf je iets dat onbekend is? Kon iemand me daar maar mee helpen.>
Goed. De gele spits dus, lijkt te bestaan uit slordig opgestapelde bolle vormen, elk met een rond gat in de zijkant. Alsof het eieren zijn waaruit iets uitgekropen is. Sommige zijn groot, meer dan een meter in doorsnede waarbij het gat een halve meter meet. Andere zijn kleiner en ovalerl. Het moeten er honderden zijn, duizenden misschien. Ze torenen boven onze hoofden uit.
De geur van de gele klei heeft iets dierlijks, iets moerasachtigs, iets rottends. Als van aardappels die te lang in een mand gelegen hebben. Kiffer durft er niet bij in de buurt te komen. Hij blaft naar de spitsen, piept als we hem vooruit trekken en kruipt tussen de kisten die de knechten neerzetten.
“Kiffer,” zeg ik, “er kan niks gebeuren, jongen.”
Maar hij luistert niet en gromt als ik mijn hand naar hem uitsteek.
“Misschien de beet van vannacht,” zegt Kok, “dat beest had hem goed te pakken.”
“Laat hem nog eens zien?”
Hij buigt en rommelt in een plunjezak. Dan haalt hij de vuile erlenmeyer tevoorschijn met de rubber stop erop.
Ik hou hem naar het licht. Het glas is roze van het hondenbloed. Het beest, wat het ook is, ligt dood op de bodem. Twee van de tentakels plakken aan het glas.
Ik schud het wat.
“Voorzichtig,” zegt Kok.
“Wat kan er nog gebeuren?”
Hij haalt zijn schouders op, zet zijn handen in zijn zij en kijkt om zich heen. “Ik heb nog nooit zoiets gezien,” zegt hij. Zijn dikke buik met het shirt vol vet- en kool-vegen draait met hem mee.
Verderop zien we tientallen andere spitsen. Sommige nog hoger dan die waar wij bij staan; misschien gaan ze wel vijftig meter de lucht in. En daartussen de gigantische wanorde van overwoekerde gebouwen (als je de bizarre vormen gebouwen kunt noemen), wormachtige gangen, pleinen, muren, wallen, de rivier die er kriskras doorheen stroomt, de ravijnen met hun gatenkaas van grotten, elk gemarkeerd met onbekende tekens, de sinistere paleizen en kathedralen (tenminste zo noemen we de gigantische bouwwerken die er tussen staan, de vele bizar ranke, schots en scheve schoorstenen of ontluchtingsbuizen gemaakt van een soort koraal, alsof ze gegroeid zijn en niet gebouwd. En boven dit alles uit torent de gespleten rotsformatie die wij ‘ Voens’ noemen.
“Denk je dat het een stad was?” zegt Kok.
Gilby laat een kist van zijn rug zakken en zet hem schuin tegen de andere kisten. Ik knik hem toe. Met een handdoek veegt hij het stof van zijn gespierde rug. Ik vraag me af hoe het moet zijn als hij op je ligt, als je zijn hitte kunt voelen tegen je rug en zijn adem tegen je oor,
“Tjeerd!” zegt Kok.
Ik snuif en doe alsof ik iets zoek in mijn ransel.
“Denk je dat het een stad was?” herhaalt hij.
“Een stad of een nest… Maar weet je: een label plakken op iets dat je niet kent, is dom. Het maakt je blind voor de waarheid. Mijn schoonvader zei dat een kind dat voor het eerst een meeuw ziet en niet weet dat het een meeuw is…”
‘Jajaja, echt de meeuw kan zien. Maar wat is dit nou dan?”
“Probeer het te zien. Probeer het niet te begrijpen.”
Kok krabt op zijn achterhoofd. Hij laat een boer.
Door het gele stof bij mijn voeten loopt een zwarte spin. Ik trek mijn voet weg. Het beest loopt kalm door, kruipt de stapel hertenschedels en geweien op en verbergt zich in een spleet.
Ik tel de hertenschedels en haal het potlood achter mijn oor vandaan.
“Drieëntwintig schedels,” zeg ik.
Kok zucht. “Ja, tel jij die stomme schedels maar.
“Details zijn belangrijk, Kok. Alleen als we de details doorgronden kunnen we ons een beeld vormen van wat zich hier heeft afgespeeld.”
“Je hebt een hele stad,” hij zwaait zijn arm om zich heen, “en jij telt dierenschedels op een plein!”
“Iets of iemand heeft ze hier neergezet. Hij of zij had daar een bedoeling mee. Die schedels zijn getransporteerd en ze zijn hier neergezet. De beesten zijn afgemaakt en het vlees is van hun botten gestroopt. Dat gebeurt niet vanzelf. Zie die inkepingen.”
Kok trapt tegen een steentje tegen de oven ketst.
“Tjeerd,” klinkt Coenraads stem.
Ik draai me om. Coenraad steunt met één voet op een fourage-kist, leunt met zijn elleboog op zijn knie en bestudeert de nagels van zijn linkerhand. Langzaam trekt hij zijn dolk uit de schede en begint ermee onder zijn nagel te peuren.
Ik sta op van mijn krukje en loop naar hem toe. “Hij is maar een kok, Coenraad. Wat weet hij nou helemaal van archeologie?”
“Tungsten wil dat je bij hem komt.”
“Tungsten?”
Hij richt zich op en draait het mes rond in zijn hand. “Hij wil weten waar het goud ligt, professor.”
“Het…” zeg ik.
Hij knikt met zijn hoofd opzij. “In zijn tent.”
Op een kartonnetje schrijf ik het catalogus nummer en bevestig het aan de stapel van drieëntwintig schedels. ik schrijf het nummer bij mijn notities.
“Mars!” zegt Coenraad.
“Wat jij niet begrijpt,” zeg ik en ik maak een gebaar met mijn pen, “is hoe belangrijk deze plek is. Er is hier iets groots gebeurd, dat zie je toch wel? Een soort ritueel. En iets is faliekant mis gegaan met het volk of wat het ook was dat hier woonde. En dat is niet zo gek lang geleden.Minder dan vijftig jaar, zou ik zeggen.”
“Concentreer je op de feiten, professor.”
“We weten niet eens wie of wat hier woonde. Wie dit zijn thuis noemde!”
“Tungsten heeft deze missie niet voor verhaaltjes gefinancieerd, ik hoop dat u dat begrijpt.”
Ik zucht en stop mijn notitieboekje in de binnnzak van mijn colbert.
Er komt een oranje licht uit de openhangende flap van de tent. Uit een tinnen schoorsteentje kringelt rook. Gilby zit op een eipod naast de ingang. Hij kijkt me aan met zijn grote, bolle ogen. Zou ik zijn meeladem ruiken als hij op me ligt? Als hij kreunend in me klaar komt?
Ik knipper met mijn ogen als ik langs hem loop en mijn hoofd buig om naar binnen te gaan.
“Aah professor, eindelijk!” roept Tungsten vanachter zijn ‘bureau’, een van samengebonden, gevlochten takken gemaakt tafeltje. Hij wrijft over zijn snor, waar minuscule druppeltjes in zitten. “Ga zitten, ga zitten, kijk wat Radisson al vervaardigd heeft.” Hij rolt een papier uit over de gevlochten takken.
Ik kom bij hem staan. “Een kaart?”
“Ze hebben al een volledige scouting gedaan. Ze zijn die gespleten rotspunt opgeklommen, weet je? Radisson en twee van die knaapjes die hij bij zich heeft. En vanaf daar hebben ze dit getekend.”
Ik haak mijn bril achter mijn oren en leun over de kaart.
“Hier zijn we nu,” Tungsten zet een kruis met een rood potlood, waardoor het papier kreukt. “En hier is die smeltoven.” Nu wijst hij met zijn dikke wijsvinger. “De rivier. De kathedraal. De torens.” Hij wijst de markeringen één voor één aan. “Radisson schat dat de hele stad een doorsnede van minstens twee kilometer moet hebben. Kan je het geloven?”
“We weten niet of het een stad is.”
“Het nest dan. Wat dan ook. Dat is toch ongelofelijk, of wat?”
Ik wijs met mijn eigen potloodje. “Hier is de breuk, of niet?”
Hij bromt. “Het moet iets gigantisch geweest zijn. Heb je gezien hoe dik die muur is? En hoe hoog?”
Ik snuif. “Wat denk je waar we zijn Tungsten?”
“Je kan zeggen wat je wilt, maar het moet een soort van stad geweest zijn. Een soort van beschaving.”
“Ik weet niet, het lijkt meer organisch dan gepland. Het is alsof het gegroeid is. Die rare spitsen, hoe ze schots en scheef de lucht insteken en het vreemde materiaal waar ze van vervaardigd zijn.”
“Je gaat mij niet vertellen dat een kathedraal vanzelf kan groeien.”
“Het is geen kathedraal.”
“Het ziet eruit als een kathedraal.”
“Het zijn allemaal bollen, als eieren. Opgestapelde bollen. Een vreemde esthetiek hebben ze, als dit ontworpen is.”
“Misschien is het niet zozeer een esthetiek… Maar meer een… een… een of andere architectuur.”
Ik trek een wenkbrauw op en weet niet goed hoe ik moet reageren want ik snap het verschil niet goed.
“Dat is het,” hij wrijft door zijn snor, “het is niet zozeer een esthetiek, maar een architectuur… En dat, beste Tjeerd, dat brengt ons op het volgende punt. Want waar architecten zijn… Je begrijpt wel waar ik heen wil he?”
Ik schud licht mijn hoofd.
“Kom op, doe niet zo belachelijk. Waar denk je dat het goud is?”
“Welk goud?” zeg ik.
“Tjeerd, Tjeerd… Je hebt de verslagen van Gunner toch bestudeerd? De manuscripten! De oude kaarten! De aantekeningen in de bibliotheek van Sevilla? Waarvoor heb ik je anders meegenomen?”
Ik kijk naar de gekreukte en gescheurde kaart op het ‘bureau’. De vlam in de olielamp flakkert wat, zodat het lijkt of de torenspitsen tot leven komen.
“Ik denk dat niemand van ons begrijpt waar we zijn,” zeg ik zacht.
Hij klakt met zijn tong. “We zijn in Eldorado.”
Ik schud mijn hoofd en wijs op de getekende kathedraal. “Gunner heeft zoiets nooit beschreven. Hij zou het beschreven hebben als hij hier geweest was.”
Op dat moment klinkt er gekraak bij de ingang en Gilby steekt zijn hoofd naar binnen. “Ze hebben iets gevonden,” zegt hij.
“Wat?” zegt Tungsten. “Radisson. Hij laat u komen.”
“Verdomme, ik wist het.” Hij duwt mij opzij, trekt zijn hoed met veer van de staande kapstok, buigt zich en loopt de tent uit.
Ik ga op zijn plaats zitten en laat mijn blik over de kaart gaan.
Het nest is bijna rond van vorm. De doorsnede is twee kilometer, dat betekent dat de nestmuur… Ik reken… Circa zes kilometer lang is. Het ding is meer dan dertig meter hoog en bestaat op sommige plekken uit rotsblokken zo groot als huizen. Waar hebben ze die vandaan gehaald? Hoe hebben ze dat gedaan? Welke macht kan zoiets bouwen? Ik huiver.
Ik laat mijn vinger langs de cirkel van de muur gaan. In het westen is de C-vormige zeekom waar ons schip voor anker ligt en waarvandaan wij om de muur getrokken zijn. Vanaf de zeekant is de muur onneembaar. Zelfs onze langste ladders konnen niet bij de top komen en hij is te glad om te beklimmen. Radisson opperde springlanding, maar Tungsten wilde geen grondstoffen verspillen. Het was toeval dat wij de goede kant optrokken, want in het Noorden, voorbij de gespleten rots vonden wij ‘De Breach,’ zoals Radisson het noemt. De Breach is zo’n tien meter breed en in feite een soort bergpas. Het is een heuvel van zand, stof, klei en brokstukken tussen de muurresten die er als ravijnmuren boven je uittorenen. De muren zijn minstens dertig meter hoog. Hier en daar hangen er klimplanten langs de brokkelige wanden. Vogels nestelen er: ik heb parkieten gezien en Jan van Genten.
Met mijn vinger ga ik verder. In het oosten zijn bomen getekend, daar is waarschijnlijk een woud. Er staan vier pijlen naar dingen die zich buiten de kaart moeten bevinden. Misschien zijn het bergtoppen. En in het zuiden nog meer bomen, tot mijn vinger weer bij de C-vormige kom komt.
Ik richt mijn blik op De Breach. Wie of wat heeft De Breach veroorzaakt? Waren het mensen met explosieven? Dat kan ik me voorstellen. Maar Gunner maakt geen melding van een stad of een doorbraak. Hij is hier niet geweest, daar ben ik van overtuigd.
“Meneer Heinen?”
Ik draai me om.
Gilby houdt hijgend de tentflap omhoog.
Ik maak een vragende hoofdbeweging.
“Ik denk dat u moet komen. Het is meneer Hoogstins.”
“Coenraad? Wat is er met Coenraad?”
“Kom snel.”
Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenJammer Martin. Ik ben er zelf wel blij mee. Heel erg blij zelfs.
VerwijderenWat betreft het conflict heb je gelijk denk ik.
Bedankt voor het lezen.
@Martin: ik ga morgen hoofdstuk 42 schrijven in het marktcafé en speciaal voor jou doe ik er twee keer zoveel details in.
VerwijderenAh, ik heb je verkeerd begrepen. 'Graag commentaar' betekent voor jou 'graag bevestigen hoe uitzonderlijk goed mijn verhaal is'. Stom van me! Om jouw feestje niet te verpesten, zal ik later vanavond mijn commentaar verwijderen.
Verwijderen