Vond je deze tekst leuk? Deze schrijver wil graag meer lezers. Je kunt hem/haar op de volgende manieren helpen:
- Geef hierboven een hartje. Meer hartjes betekent meer lezers voor deze tekst.
- Laat hier beneden een reactie achter. Ook dit trekt weer nieuwe lezers aan.
- Stuur dit verhaal naar iemand die van lezen houdt.
Namens de schrijver: heel erg bedankt voor je hulp!! ❤
Ik lig op mijn buik in een grijs korenveld en zoek muizen. De grond verpulvert onder mijn vingers, wittige korsten stof tussen de dicht opeengeplante stengels. De haartjes op de rug van mijn handen imiteren de aren, vlokkige steeltjes gebogen over grijze huid. Ik trek me door en over het veld. De halmen buigen uiteen en strijken hun stoffige stam langs mijn wangen, breken, strepen bitter sap over mijn lippen. Een boeggolf van uiteenwijkend riet verraadt mijn komst aan alle muizen die ik zoek. Trillende aren laten as los die in mist neerdwarrelt en mijn zicht beperkt. Op de tast schuif ik verder, mijn broekriem haakt in afgebroken stengels en onder mijn buik voel ik de evenwijdige ribbels van het platgeslagen koren. Het spoor dat ik achterlaat zou door een korrelige slak gemaakt kunnen zijn.
'Dat is niks,' had vader gezegd, zijn hand boven zijn ogen. Hij had zich van de horizon afgekeerd en was naar binnen gegaan. Overdag ging hij alleen voor de maaltijd naar binnen. 'De plaats van een boer is op zijn akker.' De combine maakte zo'n lawaai dat ik hem amper kon verstaan. De bevestigende knik van zijn hoofd en de fluim die hij uit de cabine spuugde onderstreepten zijn constatering. Hij zei weinig, dus wat hij zei mocht best onderstreept worden. Die keer ging hij niet naar binnen om te eten. Hij ging in de keuken aan de grote tafel zitten, legde zijn pet tussen zijn handen en staarde naar het rood-witte blokkenpatroon van het plastic tafelkleed. Mijn moeder zette een kop koffie naast hem neer en bleef zwijgend achter hem staan, haar handen woelend in haar schortzak. 'Het is niks,' zei mijn vader en dronk de koffie. Over zijn hoofd heen keek moeder me aan.
In de zomer zat ik 's nachts het liefst op het dak, als de warmte van de dakpannen opsteeg in de afkoelende lucht en ze hun gebakken geur afstonden aan de opkomende dauw. Of in drukkende, bewolkte nachten met een dreiging van onweer dat maar niet kwam. De zware lucht die over de nok van het dak golfde en dan de onaangekondigde dikke druppels die een voor een schimmige donkere kringen achterlieten op de rode pannen. Hoofd achterover, ogen dichtknijpen en mijn tong uitsteken om een druppel te vangen. Een druppel die smaakte naar het stof dat de hele dag over het geblakerde land had gehangen. Je kon het voelen knarsen tussen je tanden. Een enkele keer hagel dat knikkerketsend over de pannen ratelde en met haastige boogjes langs de dakgoot naar beneden keilde. Eens bleef een hagelsteen in mijn wenkbrauw hangen waar ik hem liet smelten zodat het ijzige water in een straaltje langs mijn slaap liep.
De boerderij staat midden in het vlakke land. Het enige herkenningspunt is de horizon. Alle wegen lopen van de boerderij naar de horizon. Lang heb ik geloofd dat de boerderij het centrum was van een volmaakt cirkelvormige, vlakke wereld van korenvelden. Een gouden plak met een puist. Ik ben nooit naar school gegaan. 'Leren ze je op school te zaaien, te wieden, te oogsten?' Lezen leerde ik van mijn moeder. Alledrie de boeken heeft ze met me doorgenomen en toen kon ik ze lezen. Meer hoefde ik niet te lezen. Meer was er niet. Rekenen leerde ik van mijn vader. Met korenaren op de keukentafel. Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen. Hoopjes aren die in wisselende omvang over de tafel schoven. Vader tegenover me, armen over elkaar, nee schuddend of jaknikkend, zijn gedoofde pijp in een mondhoek. Op de radio hoorde ik tussen de landbouwberichten weleens landen en streken noemen die ik niet kende. Als ik daar een vraag over stelde, was het antwoord steevast 'voorbij het land'. Ik kende de boerderij, ik kende het land. Dat was voldoende. Toen ik acht werd nam vader me mee het veld in en kwam ik alleen nog thuis om te eten of te slapen. Mijn wereld was groter geworden, maar niet veel groter.
Toen de keuken begon te trillen had vader zijn koffie op. 'We doen de ramen dicht.' Ik sloot boven alle luiken en vergrendelde de ramen. Het trillen was opgehouden toen ik weer beneden kwam. Vader en moeder zaten in het licht van een gaslamp aan de keukentafel. 'Wat is er aan de hand?' vroeg ik en ging tegenover ze zitten. Het gaslicht wierp diepe schaduwen over mijn ouders. Ze leken oud. Ze leken op elkaar. Ze leken op mij. Een familie. 'Het is niks.' Ik wilde protesteren, maar de zachte stem van mijn moeder weerhield me. 'Het is niks, Jan.' Ik zag in haar ogen dat het niet niks was. We zaten zwijgend in de keuken en wachtten op wat komen ging.
Een donkergrijze cirkel tussen lichtgrijze aarde verraadt het holletje. Ik leg mijn strik - niet meer dan een dun touwtje in een lus - om de cirkel, en leg binnen de lus een paar kostbare graankorrels. Dan kruip ik twee meter naar achteren en wacht af, met het uiteinde van de strik in mijn handen. Soms is het meteen raak, soms moet ik uren wachten. Dat vind ik niet erg. Ik heb niets anders te doen. Maar vaak, steeds vaker, komt er geen muis. Lege holletjes. Voor niets wachten is wel erg, vooral omdat je van tevoren niet weet of een holletje bewoond is. Dan lig ik twee, drie uur te wachten en ga ik twijfelen. Nog één minuut, nog twee minuten. Mijn horloge - eigenlijk vaders horloge, maar ik draag het - doet het niet meer. Ik gok de tijd. Zonder zon is het lastig gokken. Ik maak mezelf wijs dat ik altijd goed gok. Niemand spreekt me tegen.
Het was zo stil. Maar het was geen goede stilte. Het was een tussenstilte. Vader draaide zijn pet tussen zijn handen en moeder ademde heel vluchtig, alsof ze bang was te ademen. De kraan druppelde, maar moeder stond niet op om hem dicht te draaien. Verspilling. Ik kreeg slaag als ik de kraan niet goed dichtdraaide. Nu bleef hij druppelen. Ik telde de druppels en schoof in gedachten korenaren over de tafel. Het gerommel was eerst heel ver weg, zo ver weg, dat ik me afvroeg of ik wel wat hoorde. De pet stopte met draaien en moeder hield haar adem in. Ik had wat gehoord. Een zware, onderhuidse brom. Het kwam snel dichterbij, een donderslag zonder einde. Moeder wilde opstaan, maar vader greep haar arm beet en trok haar terug in haar stoel. De luiken klapperden, maar ze hielden het. Toch waaide het in de keuken. In de kast vielen kopjes om. Het goede servies, moeder kromp ineen. Buiten was alles weg. De velden lagen plat, maar zouden zich herstellen, zei vader. Het vee hebben we afgemaakt, de hond met ketting en al begraven, want die had zich in zijn keel gevreten toen de wind hem oppakte en weg smeet. Het graan herstelde zich niet. Toen begon het as te regenen.
Op het veld begon mijn echte studie. Vader kon aan het gewicht van een enkele aar in de palm van zijn hand de opbrengst van een hectare schatten. Goede grond ruikt anders dan slechte grond, loopt anders, verkruimelt anders. Westenwind is regen, oostenwind is droogte. De kleur van de zakkende zon, halo's rond de maan, de vlucht van sprinkhanen, condens op de regenton. Alles kreeg betekenis. Een veld was geen veld, een veld was meel, was opbrengst, was geld. Vader zei weinig, hij toonde. Hij drukte me op mijn knieën, mijn neus tegen de grond. Hij liep voor me uit, kilometerslange tochten, maakte me wegwijs over zijn land. Ik leerde elke vierkante meter kennen. 'Straks is het jouw land. Nog niet. Straks.' Mijn land.
Het regende vijf dagen as. 's Nachts, in het licht van mijn slaapkamerraam, leek het sneeuw. Overdag zag je geen meter voor ogen. De as was koud, maar hij brandde toch. Blaren, daarna bleven we binnen. Wachten tot het afgelopen was. En moeder vruchteloos poetsen, ook binnen werd alles grijs. Op zondag werd het lichter buiten, lichtgrijs, geen zon. In de pronkkamer las vader voor uit de bijbel. 'Want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren' Hij had de radio weggedaan. Er waren geen landbouwberichten meer.
Ze waren blootsvoets omdat hun verbrande voeten geen schoenen konden verdragen. Sommigen hadden lappen stof - verscheurde T-shirts - om hun voeten gewikkeld. Kleurige voeten die zwarte afdrukken achterlieten in de as. Verder naakt. Roodgezwollen huid met opengebarste zweren in een rafelige asrand. Met de armen van het lijf en gespreide vingers liepen ze wijdbeens over het pad naast het oostelijke veld. Huid op huid deed pijn. Alles deed pijn, dat zag je in hun ogen die op mijn horizon waren gericht. Hun ogen waren al daar maar hun lijf was nog hier. Het waren er honderden, duizenden, sommigen sneller dan anderen maar allemaal traag, te traag voor de horizon. Vanuit het veld, tussen de aren, keek ik toe hoe ze langsstrompelden, elkaar passeerden, wankelden, vielen, bleven liggen, kreunend, hijgend, soms schreeuwend, maar tenslotte stil. Ik bleef kijken terwijl het pad volliep met lichamen en de vliegen zich verzamelden.
Tegen het einde van de middag kwam de laatste, een zwarte man met witte voeten. Er was geen doorgang meer, het pad lag vol en hij aarzelde, liet zijn ogen zakken van de horizon naar de lijken en stapte over de eerste. Ik hield mijn adem in toen hij over de tweede stapte en uitgleed over de gezwollen buik. Hij wankelde, hervond zijn evenwicht en trok zijn andere been bij. Zo stond hij daar een paar minuten, zijn voeten vastgeklemd tussen twee lichamen, licht zwaaiend in de wind, tot hij door zijn knieën zakte en voorover viel over een klein meisje, zijn hoofd naast het hare. Hij glimlachte en zei 'hallo'. Daar moest ik om lachen. Toen de opgeschrokken vliegen weer waren neergedaald ben ik teruggegaan naar de boerderij. Het begon te stinken.
Mijn ogen tranen van het turen. Muizen zijn snel, een keer knipperen kan al te veel zijn. Dit is al het derde holletje vandaag en ik heb nog niets gevangen. Heb ik honger? Ik weet het niet. Als je altijd honger hebt kun je geen onderscheid meer maken. Je weet niet hoe het voelt om geen honger te hebben. Mager ben ik. Dat voel ik wel. Als ik op de grond lig voel ik mijn ribben op de harde grond. Hoe mager kun je worden? Ik denk te veel als ik lig te wachten op een muis. Gedachten zijn niet te stoppen. Gedachten aan vroeger, toen grijs nog goud was, toen grond nog goed was, ijs op mijn wenkbrauw. De geur van koeken in de keuken. Zondagen in de pronkkamer, luisteren naar de kerkdienst op de radio, onwennig op het puntje van de stoel. Met de echte schoenen aan, die knelden en waarop ik nauwelijks durfde te lopen. Vader in een goede bui, na een paar kroezen gerstebier, lachend om een mop die hij vertelde. De enige die hij kende. De enige die ik ken. De bittere smaak van bier, de ene slok die ik mocht nemen, vader hield de kroes vast. Ik smak met mijn gebarsten lippen en herinner me dat ik stil moet zijn. Het is stil, maar dit is geen tussenstilte. Dit is een eindstilte.
Vader heeft moeder alleen begraven. Ik moest binnen blijven. In de lege keuken. De kraan druppelde niet meer, nooit meer. Ik draaide hem helemaal open. Het duurde lang voordat vader terugkwam en de schop in een hoek van de keuken zette. De steel was grijs van het stof. Aan het aanrecht schepte hij wat water uit een emmer in de spoelbak en borstelde zijn handen en onderarmen schoon. Langzaam en methodisch, wel tien minuten lang, tot zijn palmen begonnen te bloeden. Toen hij klaar was bleef hij aan het aanrecht staan, zijn rode handen geheven naar de lucht. Ik had mijn vader nog nooit zien huilen.
Eerst waren er nog konijnen, maar die verdwenen na een paar weken. We leefden van het graan in de opslag, maar het meeste was na de laatste oogst verhandeld, dus dat was niet veel. Niet genoeg. Wormen zijn lekker, zelfs rauw. Maar de wormen zaten steeds dieper, totdat ook de wormen weg waren. Toen waren er alleen nog muizen. Aan een muis zit niet veel vlees, maar je kunt op de staart kauwen.
Vader heb ik naast moeder begraven. Ik heb getwijfeld, maar ik kende vader. Twee dagen heb ik erover gedaan. De grond werd steeds zwaarder, zelfs de schop werd zo zwaar dat ik het gat tenslotte met mijn handen dieper moest maken. Vader was licht. Later ben ik teruggegaan en heb ik hem weer opgegraven. Niet om hem, maar om de maden.
Heb ik geslapen? Op de grond zie ik de afdruk van mijn voorhoofd. Ik heb geslapen. De graankorrels liggen er nog. Hoe lang heb ik geslapen? Ik weet het niet. Het is altijd schemerig. Ik besluit nog even te wachten. Ik heb dorst. Heb ik echt maar even geslapen? Er komt geen muis. Zal ik een ander holletje zoeken? Nee, nog even blijven liggen. Blijven liggen. Stil.
Ik wil dit morgen verderlezen maar dit is echt heeel goed!
BeantwoordenVerwijderenNot my cup of tea.
BeantwoordenVerwijderenIk vind dit prachtige Albert. Ik voel de spanning en ga helemaal mee in je tocht. Ook is de informatie dosering subliem.
BeantwoordenVerwijderenIk kan me voorstellen dat dit niet voor elke lezer is. Het is zware kost en ik zie vaak dat dat weerstand oproept bij lezers. Maar laat dat je niet weerhouden door te gaan.
Hier zijn een paar opmerkingen die je misschien kunnen helpen:
As rijmt half op tast in de eerste alinea. Dat stoort het lezen.
Een horizon is geen punt maar een lijn en kan dus geen herkenningspunt zijn.
"Ik zag in haar ogen dat het niet niks was" kan eruit. Je hebt dat wel voldoende duidelijk gemaakt en dit is overkill.
Ik heb nog nooit muizen gevangen, maar ik kan me niet voorstellen dat dat werkt met zo'n strik. Muizen zijn echt heel erg snel en je hebt een contrapunt nodig om de strik aan te trekken.
Deze zinnen kunnen weg, overkill: "Verspilling. Ik kreeg slaag als ik de kraan niet goed dichtdraaide. Nu bleef hij druppelen."
"Vader kon aan het gewicht van een enkele aar in de palm van zijn hand de opbrengst van een hectare schatten." Dat is echt heel erg goed gevonden. Een prachtig detail.
-- Maarten
Maarten, bedankt voor je opmerkingen waar ik zeker mee aan de slag ga. Dit is een oud verhaal waar ik erg aan gehecht ben. Ik ben dan ook blij dat je het kunt waarderen.
VerwijderenGraag gedaan!
Verwijderen-- M
Prachtig, heerlijk dit. Ik zou eigenlijk willen weten hoe het verder gaat. Ik kan me voorstellen dat de hp toch nog een overlevingskans ziet. Dat hij iets vindt of zo. Please, please wil je nog een hoofdstuk schrijven?
BeantwoordenVerwijderenOok ontzettend knap hoe je de vader hebt uitgebeeld. Hoe hij zijn zoon tegen de grond duwt.
Bedankt voor je reactie. Als schrijver van korte verhalen streef ik er juist naar dat de lezer meer wil lezen dus, helaas, is dit verhaal compleet.
VerwijderenNou dat is je wel gelukt
VerwijderenAls je toch nog deel twee schrijft wil ik het graag lezen